ANS: Algemene Nederlandse Spraakverwarring

Leeswijzer

Zie ook mijn eerdere artikel over de heisa rond de vermeende versoepelingen in de nieuwe versie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). De verontwaardiging was ettelijke weken na datum nog niet helemaal geluwd. Af en toe druppelde nog een nieuw artikel over de ANS uit één of andere pen. Ik weersta aan de verleiding om ze één voor één te fileren. Overigens is niet alles kommer en kwel; zie bv. dit leuk stuk journalistiek in de NRC van 8 mei.

Waarom dan toch een nieuw blogartikel? Wel, soms blijft het malen, en krijg je het gevoel dat er nog te veel materiaal ligt om dat te negeren. Zoals de sectie 29.4 in de ANS, over dubbele ontkenningen ("nooit geen") waar de hele historie mee begon, maar die ik niet nader bekeken had. Ten onrechte, zo blijkt; die sectie zelf vertoont een verzameling aan basale fouten, de ene al interessanter dan de andere. Bovendien zijn er aan het hele verhaal een stuk of wat aspecten die een lekje vernis mogen krijgen, zodat ze beter bewaren. En verder hoop ik dat meer aandacht voor basale fouten bij het schrijven zal leiden tot minder misverstanden en onbegrip bij het lezen. Daarom toch nog enkele besprekingen hieronder:
De invloed van basale fouten
Het nepnieuws rond de ANS
Spreektaal en schrijftaal
ANS sectie 29-4: meervoudige ontkenningen
Noemen en heten
Je kan ze afzonderlijk lezen, en ik begin telkens met een samenvatting, zodat je op basis daarvan kan selecteren. Veel plezier ermee.


De invloed van basale fouten

Samenvatting – Naarmate er meer basale fouten in een tekst zitten wordt de boodschap op meer verschillende manieren geïnterpreteerd.

In dit en het vorige blogartikel heb ik gepubliceerde artikels onder de loep genomen (of onder vuur, als je wil), regel per regel. Maar wie doet dat normaal, buiten muggezifters en pezewevers? De gewone gang van zaken is dat je je al lezend door regels en paragrafen en secties en hoofdstukken een idee vormt van wat de schrijver wil vertellen. En ook de titel speelt een rol, omdat die een verwachting schept, en je bent al gauw geneigd wat je leest te interpreteren in functie van je verwachting. Als er dan dingen in de tekst staan die in feite niet kloppen, dan worden die gemakkelijk genegeerd, of gekneed tot een interpretatie die wel in je kader van dat moment past. En op het einde houd je een globaal beeld over van de tekst, waarmee je het al dan niet eens bent. En van daaruit schrijf je misschien een reactie, die dan weer op dezelfde manier door anderen gelezen wordt…

Als je een tekst regel per regel analyseert, dan kan je de basale fouten ontdekken, als je er een beetje op bedacht bent. Maar doe je dat niet, dan zijn ze er evengoed, en dwingen ze je tot een interpretatie die niet noodzakelijk overeenkomt met de intentie van de schrijver (en dat is tenslotte wat die wil vertellen, en wat jij wil achterhalen). Niemand zegt overigens dat die intentie correct interpreteerbaar is, want de schrijver heeft tenslotte de basale fouten zelf neergepend, dus vermoedelijk ook een foutieve redenering gemaakt. Maar daar sta je als lezer niet bij stil; je begrijpt altijd iets (of het moet al erge onzin zijn), maar dus niet noodzakelijk wat bedoeld werd.

In elk geanalyseerd artikel heb ik basale fouten gevonden, vooral vlag-en-ladingproblemen en gebrekkige aspectscheidingen. Soms is dat niet erg, soms wel. Vooral in de bespreking van de ANS sectie 29.4 verderop zie je dat gebrekkige aspectscheiding een grote rol speelt in de bedenkelijke kwaliteit van de tekst, meer bepaald betreffende de verschillende soorten van dubbele ontkenningen, en het onderscheid gesproken/geschreven. Het gevolg is dat de tekst vooral verwarring schept, in plaats van duidelijkheid. Waarom valt daar niemand over? De kwaliteit van de ANS sectie 29.4 is echt ondermaats. Maar als je die analyse niet doet merk je dat niet. Wat je van de tekst overhoudt wordt gedeeltelijk bepaald door persoonlijke kennis, achtergrond en interesse, maar voor een groot deel ook door je toevallige interpretatie van de basale fouten. Dus de verscheidenheid aan interpretaties van een tekst wordt grotendeels veroorzaakt door basale fouten in de tekst zelf. Enkele bedenkingen.

(1) Als je "dubbele ontkenning" leest activeer je jouw begrip van die term. Een auteur schrijft "dubbele ontkenning" vanuit zijn begrip van die term. Als die beide niet overeenstemmen, is er alvast geen "wederzijds begrip" (!). Vlag-en-ladingproblemen zijn broeihaarden van wederzijds onbegrip.
(2) In de logica heffen dubbele ontkenningen elkaar op (denk ik toch, tot een expert mij iets anders komt uitleggen). Maar in de taalkunde klopt dat soms wel en soms niet (zoals de sectie 29.4 trouwens zelf aangeeft). Met als gevolg dat een wiskundige en een taalkundige een dubbele ontkenning mogelijk op een verschillende manier begrijpen. Er zijn middelen om dat probleem te vermijden, maar die worden, blijkbaar ook door taalexperten, niet altijd gebruikt; dat is vragen om problemen.
(3) Voortbouwend op (1) – Er zijn verschillende soorten dubbele ontkenningen, met andere eigenschappen. De algemene term "dubbele ontkenning" gebruiken als je iets zegt over een bepaalde soort, is niet OK, omdat de ontvanger niet weet of een bepaalde soort wordt bedoeld, en zo ja welke. Als de zender een bepaalde soort bedoelt, en de ontvanger begrijpt ofwel de algemene term, ofwel een andere specifieke soort, dan wordt de boodschap foutief overgebracht. Het juiste begrip van de boodschap is dan afhankelijk van het toeval. Dit is een vlag-en-ladingprobleem als gevolg van gebrekkige aspectscheiding, naar ik vrees de meest frequent voorkomende basale foutencombinatie. En mogelijk de grootste oorzaak van wereldonvrede, na religie.
(4) Ik was aanvankelijk ook onder invloed van (3), en heb zelf de analyse moeten maken om te begrijpen dat de interpretatie van "nooit niets" afhankelijk is van de context: gesproken of geschreven. Een wiskundige die "nooit niets" leest, denkt automatisch "altijd iets", maar een wiskundige die "nóóit niets" (met de nadruk op "nooit") hoort, denkt "niets", evengoed als jij en ik. De olifant in de kamer: eenzelfde zin kan anders geïnterpreteerd worden bij het beluisteren dan bij het lezen; zie verder.


Het nepnieuws rond de e-ANS

Samenvatting – Er bestaan geen grammaticaregels, zegt de ANS? Is dat zo? Ik geraak het idee niet kwijt dat sommige taalexperts het hele gedoe zelf hebben aangestoken, om verlost te geraken van de (dwang van) regels, en van taalpuristen (zie ook vorig artikel, sectie "Hitteschild").

Onze Taal blikt terug

Een nieuw artikel rond de ANS-heisa verscheen in Onze Taal (wel vreemd dat ze daar de datum niet bij vermelden; de link verscheen in de nieuwsbrief "Taalpost" van 18-05).

"Met groter als is de Nederlandse grammatica de doodsteek toegebracht", "het definitieve doodvonnis van de Nederlandse taal getekend". Zo zette een opiniestuk in de Volkskrant de toon in een discussie die vervolgens door heel Nederland en Vlaanderen klonk, en die als strekking had: 'ze' hebben het in hun hoofd gehaald 'onze' regels te veranderen. Maar zo is het wel niet ;-) begonnen, hé. Zie mijn eerste heisa-artikel voor een tijdlijn.

Naar dat stuk in de Volkskrant had ik in mijn vorige artikel al verwezen. Onze Taal toont ook een kop uit Het Parool, met titel: "Voortaan 'groter als'? Vlamingen komen in opstand", en inleiding "Jan is groter als Marc. Vlaamse kranten meldden vorige week dat dit volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) niet langer fout is. Onzin, zegt de ANS, 'Grammaticaregels bestaan niet'".

Vreemde bewering, die laatste. De stelling dat grammaticaregels niet bestaan volgde immers helemaal niet uit mijn eerdere analyse; wie heeft er dat nu bij gesleept (en waarom staat er geen auteur bij het artikel)? Wat wel bleek is dat de ANS het taalgebruik wil beschrijven (en volgens één van de tenoren van de heisa, Timothy Colleman, zonder oordeel, dus daar mag alles in staan, ook "nooit geen" en "groter als"), en de Taalunie taaladvies wil geven, en dat de vermenging van beide aspecten in de huidige ANS problematisch is (waarover ik het helemaal eens ben met een andere tenor, Peter-Arno Coppen). En als je enerzijds alles beschrijft zonder oordeel, en anderzijds enkel advies geeft zonder verplichting, dan zou je inderdaad kunnen zeggen dat er geen grammaticaregels bestaan. Misschien wel een interessante kijk op de zaak… Maar op school heb je wel grammaticaregels geleerd!? Als dan "de ANS" (wie is dat trouwens in dit geval?) nu komt zeggen dat er geen grammaticaregels bestaan is er m.i. str.a.d.kn.

De discussie verwees naar de nieuwe digitale editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), die een paar dagen ervoor online was gegaan. Daarin stonden enkele grammaticale verschijnselen (alleen dubbele ontkenningen) iets anders beschreven dan in de editie ervoor, die uit 1997. Zo stond er in het naslagwerk dat dubbele ontkenningen als nooit geen inmiddels ingeburgerd raken ((1) dat staat er niet; (2) is dat zo?) – we schreven er eerder al over in Onze Taal. En in de nieuwe e-ANS stond ook dat het woordje als (aanhalingstekens waren hier wel nuttig geweest) in het Nederlands wel na een vergrotende trap wordt gebruikt (maar dat stond er voordien dus ook al), met als voorbeeldzin: "Zijn zusje is al groter als hij" (…als hij zich bukt?;-), en als extra informatie: "Het voegwoord als is in deze functie niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar". (1) Ze (bv. de ANS) kunnen wel zeggen dat "nooit geen" ingeburgerd geraakt, maar waar komt dat vandaan? Is dat een feit, of alleen maar een opinie, een loze bewering, of een stille wens? Ik heb niet de indruk dat meer en meer "nooit geen" wordt gezegd, wat je toch zou verwachten als dat ingeburgerd geraakt? En dan veralgemenen ze nog tot "dubbele ontkenningen als …", wat gezien de basale fouten in ANS sectie 29.4 al helemaal ondoordacht is. Moet ik dan zomaar geloven wat hierboven staat? (2) Wat moet ik met "niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar"? Bedoelen ze dat er taalgebruikers zijn die hun wil opleggen aan de rest? In dat geval moeten we die misschien uitroeien, of minstens aan de schandpaal zetten? Als we nu eens alle taalgebruikers die zich graag aan regels houden stigmatiseren, dan kunnen we naar het rijk van de vrijheid, zonder taalregels. Zo komt het bij mij over. Bestaat er geen vaccin tegen taalkundige onruststokerij?

Niet heel opzienbarend, zou je zeggen: als wórdt inderdaad in dat soort zinnetjes gebruikt (maar in welke omstandigheden?), en niet iedereen is daar blij mee (moet dat dan?). Maar intussen ontstond in heel veel media het beeld dat er nieuwe regels waren ingevoerd (integendeel, regels waren afgeschaft), met emotionele reacties als gevolg. Taalkundigen in Nederland en Vlaanderen draaiden overuren om duidelijk te maken dat de heisa op een groot misverstand berustte: dat de samenstellers van de e-ANS niets wilden vóórschrijven, maar alleen de situatie wilden béschrijven. En Ruud Hendrickx van de VRT wees erop dat net in het stukje over groter als geen letter was veranderd. De hele beschrijving van de kwestie stamt uit 1997.

Nadat de berichten over groter als waren ontmaskerd als nepnieuws, plaatsten enkele kranten rechtzettingen – ook de Volkskrant, online, bij het stukje over de doodsteek. En hoewel er dus niks aan de hand bleek, bleven veel mensen met een kater zitten. Sommigen bleven zich erover verbazen dat groter als kennelijk toch niet zo fout was als zij zelf vonden (opgelet: deze zin zegt op een heimelijke manier dat 'groter als' toch niet zo fout is!). En taalkundigen vroegen zich af waarom "zelfverklaarde taalliefhebbers deskundigen systematisch als onbetrouwbaar afschilderen", zoals Miet Ooms het verwoordde in een blog op de website van de VRT.

Ik denk dat het grote publiek te weinig zicht heeft op het werkveld van sociolinguïsten om over hen te oordelen. Ik heb zelf een paar dingen bijgeleerd de afgelopen weken, en een interessant, hoewel soms moerasachtig domein een beetje leren kennen. Anderzijds scheppen de reacties van sommige taalkundigen op de publicaties sinds 22 april weinig vertrouwen bij het grote publiek, zeker als de indruk ontstaat dat ze zelf achter de heisa zitten.

Wat Onze Taal zelf schrijft over groter als:

'Groter dan' geldt nog steeds als de correctere vorm die het best past in de schrijftaal. 'Groter als' is voor sommigen niet zo erg in informeel taalgebruik en in de spreektaal, maar is voor anderen ook dan echt een fout(je). 'Groter dan' krijgt volgens de taalnorm (welke taalnorm?? zijn er dan toch regels??) dus nog steeds duidelijk de voorkeur. Dat is opmerkelijk, omdat 'groter als' ook al eeuwenlang voorkomt.

(voor meer achtergronden: zie ons taaladvies over deze kwestie) Aanvankelijk was dit een eerder archaïsch taaladvies met haken en ogen, maar wel enkele interessante argumenten:
– "als" drukt gelijkheid uit;
– twee uitdrukkingen (als/dan) voor hetzelfde begrip zijn te mijden (!)(parallelle paden);
– er was in de 16e/17e eeuw invloed vanuit het oosten (het Duits zegt
"größer als").
Intussen (10-2022) is de pagina gemoderniseerd.

Nog een terugblik

Ik probeer de heisa even vanop afstand te bekijken, te beginnen bij enkele achtergrondfeitjes.
– Op 2 april , zowat twee weken vóór het eerste artikel in De Standaard, verscheen dit artikel in Onze Taal, dat zegt dat dubbele ontkenningen als "nooit geen" zijn doorgedrongen tot de ANS (was dit misschien de grond voor de hoger staande bewering dat dubbele ontkenningen "inmiddels ingeburgerd geraken"?), en waarin Ton van der Wouden het gebruik ervan verdedigt.
– Ton van der Wouden zit ook in "het groepje van Timothy Colleman" (zie vorig artikel, sectie "Hitteschild").
– In de versiegeschiedenis van sectie 29.4 van de ANS, over de dubbele ontkenningen, zien we dat de laatste wijziging gebeurde in januari 2021 door … Ton van der Wouden. Ik probeer daar niets uit af te leiden, maar dat lukt niet helemaal.
– De bedoelde sectie 29.4 bevat een interessante verzameling basale fouten; zie verderop. Ik vraag mij wel af hoe die er vroeger uitzag.
– Waar het eerst enkel ging om "nooit geen", werd dit in De Standaard opengetrokken tot "dan/als", "hen/hun" en "heel/hele". Ruud Hendrickx van de VRT toonde aan dat er aan deze drie niets was gewijzigd in de ANS, en benadrukt dat de ANS bij "nooit geen" zegt dat dergelijke dubbele ontkenningen gelden als zeer informeel en niet passen in verzorgde schrijftaal.
– Over de beweegredenen van de auteur van het eerste artikel in De Standaard, of de oorsprong van dat initiatief, is tijdens de hele geschiedenis met geen woord gerept.

Anders beschreven: een sectie in de ANS wordt aangepast in januari, en een paar maanden daarna wordt een steen in de kikkerpoel gegooid, waarna een handvol taalexperts komen verklaren dat er in feite geen regels bestaan. Ik geraak het idee niet kwijt dat "het groepje" in feite achter de heisa zit, net om "de regels" in vraag te stellen. Maar waarom? Ik moet terugdenken aan de volgende uitspraken:
– In het interview bij Lieven Vandenhaute in "Nieuwe feiten": op de vraag van de presentator "dus taalnazi's vinden dat het 'beter dan' moet zijn, maar eigenlijk hebben ze geen poot om op te staan", antwoordt Colleman "dat klopt".
– In het "hitteschild"-artikel in De Morgen: "het wordt tijd dat taalgebruikers wat loskomen van dat eeuwige verhaal van goed en fout en niets daartussen – van dat 'taalfoutenfetisjisme'", en "…al die grammaticale rijkdom wordt in de ANS beschreven. Doe er uw voordeel mee!".
De daaruit volgende strekking: weg met de regels, alles mag. Wat je daarmee bereikt is in de eerste plaats communicatiechaos, en verder dat voorstanders van proper Nederlands de mond gesnoerd wordt. Is dat echt de bedoeling?

Het eerste "nooit geen" bericht in de Taalpost, het eerste artikel in De Standaard, de reacties van Colleman en consoorten, dat zijn feiten. Allemaal acties die (ga maar na) de grammaticaregels, of minstens de toepassing ervan, in vraag stellen. Moet wel bewust zijn, toch?


Spreektaal en schrijftaal

Samenvatting – Een bruikbare definitie van spreektaal en schrijftaal bestaat niet, en elke taal kan gesproken en geschreven worden. De ANS beperkt zich intussen ook tot formeel en informeel, en schrapt de begrippen spreektaal en schrijftaal. Je kan niettemin debatteren over het verschil tussen beide, maar dat is allemaal boter aan de galg zolang je geen rekening houdt met het verschil tussen spreken en schrijven. De Algemene Nederlandse Spraakverwarring zal blijven duren tot ook taalwetenschappers dat beseffen.

Definitie?

Wat is spreektaal eigenlijk? Is dat gesproken taal? En schrijftaal? Geschreven taal? De uitgebreide pagina "Over de Algemene Nederlandse Spraakkunst" van de e-ANS is zeker de moeite van het lezen waard. Sectie 5.3 over de stilistische varianten zegt dat de ANS2 (1997) vaag bleef betreffende de definities van "spreektalige en schrijftalige varianten", en "formele en informele varianten". Gelukkig is er nog het voortschrijdend inzicht:

In ANS3 hanteren we niet langer het onderscheid schrijftalig versus formeel of spreektalig versus informeel. Er ontbreken nu eenmaal heldere criteria om te bepalen of iets schrijftalig dan wel formeel zou zijn, en of iets spreektalig dan wel informeel zou zijn. Daarom hanteren we in ANS3 alleen nog de labels "formeel" en "informeel". Uiteraard zullen de formele varianten meer voorkomen in schrijftaal (of geschreven taal?; vlag-en ladingprobleem), en de informele meer in spreektaal, hoewel er ondertussen – veel meer dan vroeger – ook bijzonder vaak informeel geschreven wordt, zoals op diverse sociale media.

Als we de begrippen spreektaal en schrijftaal schrappen hebben we daar al geen probleem meer mee.

Spreek- en schrijftaal formeel losgelaten, informeel nog niet

Wel jammer dat de termen "spreektaal" en "schrijftaal" nog steeds voorkomen in de ANS3 (en dat ze niet allemaal gevonden worden door de zoekfunctie (computerfoutje?)), o.m. in sectie 29.4 (!). Dat "informeel" door allerlei taalgebruikers wordt beschouwd als synoniem voor "spreektaal", en "formeel" voor "schrijftaal", is wellicht niet te vermijden (zoals hier), maar zeker de ANS zou daar een duidelijke lijn moeten trekken, en "spreektaal" en "schrijftaal" formeel bannen uit hun teksten, om zo veel mogelijk verwarring te vermijden. Oei, mijn sectietitel wordt obsoleet.

Eigenlijk is het geweldig wat je allemaal op Wikipedia kan vinden. Neem nu deze pagina over taalregisters. "Formeel" of "informeel"? Neen: "vulgair", "informeel", "ongemarkeerd", "formeel" of "archaïsch". Je bent niet altijd zeker van de betrouwbaarheid (hier spelen diverse gebrekkige aspectscheidingen), maar wel van het feit dat het altijd nog ingewikkelder kan. Voor deze discussie houd ik het verder bij formeel en informeel. Nog eens Van Dale:
– formeel: vormelijk; een erg formele man; formeel taalgebruik afstandelijk, enigszins deftig
– informeel: niet-vormelijk, niet-deftig; = niet-officieel; informeel taalgebruik

Je hebt dan wel de ANS nodig om te bepalen wat formeel en informeel is, waarbij ik veronderstel dat veel, zo niet de meeste, woorden en uitdrukkingen zowel in formele als in informele taal kunnen gebruikt worden, en er dus ook een neutrale categorie moet zijn. Een term hoort dan bij formeel, vormneutraal of informeel taalgebruik. In de ANS vind ik zo'n 95 hits voor "formeel", en 64 voor "informeel".
(Tussen haakjes: "neutraal" kan je inderdaad ook "ongemarkeerd" noemen, en als "vulgair" gelijk is aan "extreem informeel", en "archaïsch" gelijk aan "overdreven formeel", dan is die indeling hierboven nog zo slecht niet.)

Misschien moet ik nog eens nadenken over een verband tussen formeel / informeel en standaard / niet standaard, en de rol die dialecten daarin spelen…

Spreken en schrijven

Maar ik wijk af van mijn pad naar de olifant. Ik schrap dus spreektaal en schrijftaal. Blijft over: gesproken en geschreven taal, en tussen die twee zie ik een groot mentaal verschil. Je schrijft trager dan je spreekt, dus tijdens het schrijven heb je meer tijd om te overdenken wat je schrijft. Je voert bovendien geen conversatie met iemand anders die een bepaalde flow verwacht, dus je kan gerust stoppen of vertragen om na te denken. Bovendien herlees je tijdens het schrijven af en toe (en soms dikwijls) wat je geschreven hebt, en ook dáár denk je onvermijdelijk over na (je kan je hersenen immers niet stoppen, en die zijn sneller), wat regelmatig leidt tot wijzigingen, om precies uit te drukken wat je wil overbrengen.

Het spreekproces werkt anders. Vanuit een idee over wat je wil zeggen begin je een zin te formuleren, maar wat je werkelijk zegt kan je niet terugdraaien. En net zoals je onvermijdelijk fouten maakt tijdens het schrijven, maak je fouten tijdens het spreken, maar die kan je niet meer corrigeren (en dat wil je ook niet, want dat zou je eigen spreekproces onderbreken!). Je kan opnieuw beginnen, of een verduidelijking toevoegen e.d., maar gezegd is gezegd. En dat geldt ook voor je gesprekspartners, die je ook niet per se wil onderbreken als ze iets "fout" zeggen. Het gevolg: bij het spreken en luisteren hanteer je een veel grotere tolerantie t.o.v. de verschillende aspecten van de taal dan tijdens het schrijven en lezen.

Als iemand het al sprekend heeft over "groter als" of "nóóit niet" weet je wat er bedoeld wordt, en dus val je er niet over (en je wil vooral ook niet onderbreken, om je eigen luisterproces niet te verstoren!)(en vroeg of laat zeg je zelf zoiets). Maar als je "groter als" of "nooit niet" leest (d.i. zonder vocale nadruk), denk je "dat moet groter dan zijn" of "da's dus altijd", en die gedachte stoort het leesproces. Het leesproces is veel strenger dan het luisterproces. Bijgevolg moet je in het schrijfproces zorgen dat je je houdt aan de regels (jawel! zie verder), en dat je waar nodig nadruk toevoegt om misverstanden te vermijden. Die nadruk geldt heus niet enkel in gesproken taal. Uit De Standaard Wetenschap van 15 juni: "En dus is het wachten op [iemand] die het vastgelopen alzheimeronderzoek van koers verandert. Als daar vervolgens een medicijn uitrolt, zal de Nobelprijs nooit meer verdiend zijn". "Nóóit meer"?? Ha, ze bedoelen "nooit méér"… Nadruk wordt door vlotte sprekers automatisch gelegd in de gesproken taal, maar soms, zoals hier, maakt die ook een verschil (en is die dus nodig!) in de geschreven taal. Wie de nadruk verzuimt te leggen zet lezers op het verkeerde been. De ANS verzuimt het alvast…

Met opzet of niet met opzet?

Dat voorbeeld van de rode rozen is zoiets dat blijft malen. In de ANS staat "nooit geen". Wie heeft dat daar geschreven, zonder accentuering, allicht wetende (of toch niet?) dat "nóóit geen" anders wordt begrepen dan "nooit géén"? De accentuering weglaten is vragen om problemen. Dit is geen vlag-en-ladingprobleem, want de betekenissen van "nooit" en "geen" zijn duidelijk. Voor een gebrekkige aspectscheiding zie ik geen aanknopingspunten. Wel is er sprake van een ontbrekende specificatie. De frase "op een zeemansgraf staan nooit geen rode rozen" staat in de ANS, en is dus geschreven, en niet gesproken, dus je hoort geen nadruk. Vermits de nadruk wel een verschil maakt voor de wrijvingsloze interpretatie, moet die toegevoegd worden met accenten. Zowel "nóóit geen" als "nooit géén" zijn mogelijk; allicht wordt de eerste optie bedoeld, maar ook de tweede kan (toch qua taal; blijkbaar niet qua gebruik). Door de accentuering weg te laten wordt de lezer dus opgezadeld met een interpretatieprobleem. Waarom kunnen taalknuddigen daar niet zelf op komen? Als de ANS de taal mag weergeven zoals ze reëel gesproken wordt, dan is die frase foutief voorgesteld; daar had "nóóit geen" moeten staan. En analoog "… dat ze géén zin had in een biertje", en "… huiswerk niét gemaakt" enzoverder. Als Spanjaarden dat kunnen, waarom dan wij niet?

Wie leest graag?

Er zijn mensen die graag lezen, en sommige daarvan schrijven ook graag, en er zijn er die niet graag lezen, en dus ook niet graag schrijven (toch?). Als je graag leest heb je ook graag dat wie schrijft zich aan de regels houdt, anders wordt je leesproces verstoord (!), en dan houd je je normaal gezien zelf ook aan de regels, anders kan je dat ook niet van anderen verwachten. Maar er zijn dus ook mensen die de regels alleen maar vervelend vinden, en sommigen daarvan vinden bijgevolg ook de mensen die wél regels appreciëren vervelend (een soort afstotingsreactie), en dan ontstaan uitdrukkingen als "taalnazi" en "taalfoutenfetisjist".

Voorzichtige conclusie: wie graag leest (en schrijft) vindt de ANS-heisa maar niks, omdat die de regels op losse schroeven zet, wat de communicatie bemoeilijkt. En nog verder, iets gewaagder: mensen die de zogenaamde versoepelingen verdedigen lezen niet graag (en als dat taalkundigen zijn is dat uiteraard een probleem).

Regels of geen regels?

We hebben het al de hele tijd over regels, maar volgens het Onze Taal-artikel over nepnieuws zouden er geen grammaticaregels bestaan. Dat de ANS geen regels geeft wil nog niet zeggen dat ze niet bestaan. En met zeggen dat Taaladvies alleen maar adviseert en geen regels geeft ontkom je er ook niet aan. Iedereen heeft immers regels geleerd (ook taalexperten, vóór ze daar een eigen mening over konden vormen), namelijk van de leefomgeving, en op school, dus ze zijn er, ook al beweren sommigen het tegendeel. Maar: niet iedereen kent dezelfde regels (!). Je leert immers je moedertaal van je omgeving, en die omgeving is niet gestandaardiseerd, dus is ook je eigen taal niet gestandaardiseerd. Ieder individu spreekt zijn eigen moedertaal, als het ware. En zoals leren leven met jezelf de grootste taak is in het leven, is leren leven met anderen de tweedegrootste taak, en dat gebeurt hoofdzakelijk via de gesproken en geschreven taal (tenzij je veel oorvegen kreeg). Anders gezegd: leren omgaan met talen die afwijken van de jouwe is een levenstaak. En dat gaat niet alleen over Limburgers en West-Vlamingen, maar evenzeer over de in Eigenbilzen ingeweken Hasselaar, de ingenieur en de draaier, de poetshulp en de taalexpert, autochtonen en allochtonen, en zoveel andere soorten mensen die zich onder elkaar verstaanbaar willen maken.

Natuurlijk zijn er regels. Het zou allemaal niet werken zonder regels, of je die nu wil uitdagen of niet. En ja, uiteindelijk heeft elk individu zijn eigen regels als je wil, maar die zijn wel ooit geleerd van iemand anders, al dan niet met behulp van de ANS. En hoe meer regels twee individuen gemeen hebben, hoe vlotter ze met elkaar kunnen communiceren (althans taalkundig). Of willen we terug naar Babylon?


ANS sectie 29.4 – Meervoudige ontkenningen

Samenvatting – Op deze pagina van de ANS stoot ik op de ene basale fout na de andere. Als je je realiseert dat de ANS, die mee aan de basis van de grammatica-heisa ligt, "vol fouten staat" (mijn formulering; zie verder), waar zijn we dan mee bezig? Ik hoop vooral dat de informatie die uit deze analyse volgt, voor anderen een aanzet mag zijn om wat grondiger na te denken, en bv. rekening te houden met het feit dat er meerdere soorten dubbele ontkenningen bestaan. Want ook taalkunde is leuker als (!) je denkt, en dat is op deze ANS-pagina alvast te weinig gedaan.

De ANS mag dan beschrijven, en niet voorschrijven, dat ontslaat de ANS nog niet van het gebruik van gezond verstand. Hier en daar is de syntax aangepast aan de blogstijl.
(Tussen haakjes: momenteel (24-06) ligt de hele sectie 29 op apegapen; de artikels over ontkenningen zijn niet bereikbaar…?? Geen probleem met sectie 28 of 30. Str.a.d.kn.?)

Uitingen kunnen meer dan één ontkenning bevatten. We spreken dan van meervoudige ontkenningen. Twee ontkenningen kunnen elkaar opheffen, maar dit is lang niet altijd het geval.

In onderstaande zinnen heffen twee ontkenningen elkaar op. In deze gevallen draagt de tweede ontkenning contrastief accent (ik veronderstel dat klanknadruk bedoeld wordt) (het is mij niet duidelijk hoe een accent contrastief kan zijn (i.t.t. taalkunde bv.); het is wel duidelijk dat de zinnen beter te begrijpen zijn als de tweede negatie ("geen" resp. "niet") benadrukt wordt):

1 – "Het is nog nooit voorgekomen dat ze geen zin had in een biertje", m.a.w. tot nog toe had ze altijd zin in een biertje.

2 – "Niemand heeft zijn huiswerk niet gemaakt", m.a.w. iedereen heeft zijn huiswerk gemaakt.

Soms heffen twee ontkenningen elkaar maar ten dele op (de traditionele term is litotes); de volgende uiting kan gebruikt worden om aan te duiden dat Gerard een behoorlijke voetballer is:

3 – "Gerard is een niet onverdienstelijk voetballer."

Dankzij het mechanisme van understatement, waarbij een zwakke uitdrukking gebruikt (er ontbreekt een werkwoord) om een veel sterkere uitspraak te doen ("leuk wagentje" i.p.v. "wat een enorme auto!") kan (3) ook gebruikt worden om uit te drukken dat Gerard een uitstekende voetballer is. Vlag-en-ladingprobleem hier! "Leuk wagentje" is duidelijk een understatement voor "wat een enorme auto", maar "niet onverdienstelijk" is gewoon hetzelfde als "verdienstelijk" of "behoorlijk". Dus als het de bedoeling is om aan te duiden dat Gerard een behoorlijke voetballer is, dan is er geen sprake van een understatement. Als daarentegen bedoeld wordt dat Gerard uitstekend voetbalt, dan is er wel sprake van een understatement, maar dat zou ook het geval zijn met "behoorlijk", dus daar speelt de dubbele ontkenning geen rol in.

In andere gevallen versterken de verschillende ontkenningen elkaar, en dat kan op verschillende manieren: met de vaste combinaties nooit geen (4), niks geen (5) en geeneens geen (6), met een samentrekkingsconstructie met en (7), en met verschillende soorten uitlopen:

4 – "Op een zeemansgraf staan nooit geen rode rozen" (informeel, ST? (eerder geen standaardtaal)); m.a.w. op een zeemansgraf staan helemaal nooit rode rozen.

5 – "'k Heb er niks geen zin in" (NN, informeel, ST?); m.a.w. ik heb er helemaal geen zin in.

6 – "Drie veren droeg zij slechts en soms geeneens geen drie" (dit komt uit Wim Sonneveld's liedje "Zij kon het lonken niet laten"; niet dadelijk een stichtend voorbeeld, taalkundig noch anderszins:-); m.a.w. zij droeg slechts drie veren en soms niet eens drie.

7 – Toen niet en nooit niet. Niet in het verleden en niet in de toekomst.

8 – En dat doe ik dus mooi niet, nooit van mijn levensdagen. Dat ga ik helemaal nooit doen. Is hier is wel sprake van een dubbele ontkenning? "Nooit van mijn levensdagen" is gewoon een sterkere versie van "niet", en de komma tussen beide speelt de hoofdrol. Is het misschien uit deze constructie dat wordt afgeleid dat "nooit geen" een versterking  is van "geen"? Dat klopt in elk geval niet, ten eerste omdat de komma ontbreekt, ten tweede omdat "nooit geen" hetzelfde betekent als "altijd één of meer". Maar zo redenerend constateer ik ook hier weer een vlag-en-ladingprobleem. "Nooit" en "geen" zijn ontkenningen, dus zou je "nooit geen" een dubbele ontkenning kunnen noemen (8.1)(die zich opheft, overigens). "Nooit van mijn levensdagen" is een ontkenning, en "niet" ook, dus zet ze achter elkaar en je hebt een dubbele ontkenning (8.2)(zonder wederzijdse opheffing)? Op die manier bekeken hebben we twee verschillende soorten dubbele ontkenningen (8.1 en 8.2), maar slechts één benaming, wat minstens verwarring creëert (en loze taaldiscussies), en vaak ook foutieve conclusies. Dit is een mooi voorbeeld van het gevaar van vlag-en-ladingproblemen. Sommigen zullen bij die term "dubbele ontkenning" denken aan de ene soort, anderen aan de andere soort (beide gelijk kan immers niet). Bij het type "nooit geen" heb je een interactie tussen de beide ontkenningen, waardoor ze elkaar opheffen; bij het andere type heb je die niet. Dus de ene zal zeggen "twee ontkenningen heffen elkaar op", en de andere zegt van niet, en ze hebben allebei (on)gelijk. Om misverstanden te vermijden moet je je al realiseren dat er twee soorten zijn, en dan heb je ook twee benamingen nodig.

9 – Ik ga niet graag op de fiets naar school, zeker niet als het regent. Ik ga niet graag op de fiets naar school, en ik ga helemaal niet graag op de fiets naar school als het regent. Interessant geval, maar ook weer geen dubbele ontkenning (of anders een derde soort). Ik mis de zinsontledingskennis om dit correct te beschrijven, maar je kan de tweede "niet" ook weglaten. "Zeker niet als het regent" slaat op "graag op de fiets naar school" en negeert daarbij de eerste "niet", en "zeker als het regent" slaat op "niet graag op de fiets naar school" (en negeert niets, dus dat geeft minder problemen). Geen vlag-en-ladingprobleem hier, maar de tweede "niet" creëert wel een interpretatieprobleem (waaruit ik zou afleiden dat je die beter niet schrijft, maar wie ben ik?). Meteen is dit een voorbeeld van een zin die in theorie wel een probleem zou kunnen vormen, maar dat in de praktijk toch niet doet, dank zij de capaciteit van de menselijke geest om met conflicten om te gaan. Overigens, wat denk je van "Zeker als het regent ga ik niet graag …"? Die tweede "niet" is niet nodig. Of zelfs fout…

10 – Ik vind dat niet leuk nee. Ik vind dat niet leuk. Ook weer een leuk geval. Ik zou al een komma verwachten achter leuk, en dan heb je een type-8.2 dubbele ontkenning. Maar er speelt nog iets anders. "Nooit niet" (of "nooit geen") is niet vergelijkbaar met "nee niet", omdat "nooit" wel inwerkt op "niet", maar "nee" niet (probeer dit maar eens mondeling uit te leggen). Is "nooit" altijd een speciaal geval?

Dubbele ontkenningen als in (4)-(6) (vlag-en-ladingprobleem: wordt 4 en 6 bedoeld, of 4 tot 6?!) gelden als zeer informeel en passen niet in verzorgde schrijftaal. In de gesproken taal ligt het accent op het eerste negatieve element, dus respectievelijk op nooit, niks en geeneens. Wel wat vreemd dat je net die drie genoemde termen kan weglaten zonder de betekenis te veranderen, terwijl de betekenis net wordt versterkt als je de andere drie weglaat.

Er is een traditie om meervoudige ontkenningen te bestrijden met het argument dat twee ontkenningen elkaar altijd opheffen; de taalfeiten laten zien dat de werkelijkheid complexer is. Dat het voorbeeld in (4) alleen op een zeemansgraf staan altijd rode rozen zou kunnen betekenen, is aantoonbaar in strijd met het taalgebruik (niet met het taalgebruik, wel met het gebruik om geen rode rozen op een zeemansgraf te zetten). Hola! Dat van die nadruk hierboven is ook hier van toepassing! Leg je in (4) de nadruk op "nooit", dan vervaagt de betekenis van "geen" inderdaad. Leg je echter de nadruk op "geen", dan werkt "nooit geen" wel degelijk als opheffing, en betekent dat hetzelfde als "altijd één of meer". En daarmee duikt weer een ander aspect op, dat ik eerder over het hoofd zag, nl. de invloed van een nadruk. Voortschrijdend inzicht… Hier zien we overigens een verschil tussen gesproken en geschreven taal. In de gesproken taal wordt in dergelijke gevallen allicht automatisch een nadruk gelegd, waardoor het interpretatieprobleem wordt vermeden; als er in geschreven taal geen accenten staan (als teken voor een nadruk; opletten met de betekenis van "accent"), kan je "nooit geen" ofwel niet beoordelen, ofwel mathematisch bekijken als "altijd één of meer". In diverse tekstgenres zijn dubbele ontkenningen uitstekend, in andere zijn ze een stijlmiddel (opletten met stijlmiddelen, da's een passe-partout) (zoals de emfatische dubbele ontkenningen 5-8), in weer andere zijn ze ongepast. Bovendien, anders dan in de wiskunde en de logica is het in taal niet mogelijk onbeperkt ontkenningen toe te voegen: drie ontkenningen betekenen nooit precies hetzelfde als één. (a) De (on)mogelijkheid om onbeperkt ontkenningen toe te voegen, en het verschil in betekenis tussen één en drie ontkenningen, dat zijn twee verschillende problemen; je kan het ene dus niet uit het andere afleiden. (b) "Emfatisch" betekent blijkbaar "nadrukkelijk"(?). Als gedoeld wordt op de nadruk op de eerste ontkenning (dan valt (8) meteen af als voorbeeld!), wijs ik opnieuw op de afhankelijkheid tussen plaats van nadruk en betekenis. Ook in (7) betekent "nóóit niet" (= nooit) niet hetzelfde als "nooit niét" (= altijd). Of (weeral!) hoe een genegeerd aspect meningsverschillen baart. (c) En een voorbeeld van meerdere ontkenningen: niets = niets, nooit niets = altijd iets, niet (nooit niets) = niet (altijd iets) = soms niets, niet (niet nooit niets) = niet (soms niets) = altijd iets, enzoverder. Logisch gezien kan het wel, denk ik, maar een gewone mens is niet in staat om dat te begrijpen zonder analyse, en zeker niet in gesproken taal.

In informeel Belgisch Nederlands treffen we nog een ander type meervoudige ontkenning aan, met nie(t) meer als tegenhanger van standaardtalig meer. Dit gebruik behoort niet tot de standaardtaal.

11 – Dus 't stad gaat geen eigen IT-mensen niet meer hebben maar dat gaat Digipolis noemen (in BN, informeel, -ST (geen standaardtaal)). Hier krijg ik nu het vliegend schijt van, zie. Ik hoor het Antwerps accent al. Om te beginnen is dit nogal ver gezocht als voorbeeld van een meervoudige ontkenning; "meer" is immers geen ontkenning. Het gaat hier niet om "niet meer" t.o.v. "meer", maar wel om de vermenging van "geen meer" met "niet meer". Ze gaan geen eigen mensen meer hebben of ze gaan niet meer met eigen mensen werken; ik zie geen dubbele ontkenning. Dat bovendien die vermaledijde noemen/heten kwestie er even bijgesleept wordt vind ik erg (of gaan we eventjes de betekenissen van noemen en heten omdraaien?), maar dat past niet in de dubbele-ontkenningen-analyse. En ook het feit dat IT zo veel wordt uitbesteed is bijzonder ergerlijk, maar uiteraard nog verder buiten de kwestie.


Onnoemelijk

Samenvatting – De noemen/heten kwestie heeft geen direct verband met "nooit geen"- en "groter als"-achtige problemen. Maar misschien wel een indirect verband? Als het ver verstopt zit moet je het ver gaan zoeken.

Noemen en heten

De intussen met de vinger gewezen ANS sectie 29.4 eindigt met een voorbeeld van een dubbele ontkenning (die er dan nog geeneens geen is :-), waar losweg eventjes de noemen/heten kwestie op tafel wordt gegooid. Ik zeg "kwestie", omdat dit naar mijn mening een hardnekkig probleem is, dat wat meer aandacht verdient. Even de verklaringen erbij, allicht ten overvloede, want in feite weet iedereen wel hoe het zit.
– "Noemen" is een naam geven. Ik noem hem Jan; ik noem mijn grootvader een oude man.
– "Heten" is een naam hebben. Mijn grootvader heet Hubert.

Nu blijkt dat heel wat mensen zeggen "hij noemt Jan". Naar mijn gevoel is dat gebruik over de decennia heen verspreid vanuit het Antwerpse naar de rest van Vlaanderen. Ik erger mij eraan, en ik ben niet alleen. En het is niet zomaar een grammaticaal probleem, zoals "nooit geen" of "groter als", want het gaat hier om betekenissen. Anderzijds heb je soms wel een gelijkaardig effect in de beide gevallen, nl. dat je denkt dat er nog een stukje moet komen:
– Zijn zusje is groter als hij … zich bukt?
– Ik noem Jan … een aap?
Een zin waarin "groter als" wordt gebruikt in plaats van "groter dan", is eigenlijk fout maar wordt doorgaans correct begrepen; de "als" volgt onmiddellijk na de "groter", en je verwacht dadelijk daarna hetgeen echt van belang is, dus de correctie gebeurt snel. Een zin waarin "noemen" wordt gebruikt in plaats van "heten", is fout op een speciale manier. Je luistert naar een uitspraak, hoort het woord "noemen", en je hersenen (die sneller zijn dan de spraak waar je naar luistert) proberen de zin alvast te voorspellen, gebaseerd op het werkwoord "noemen". Als dan blijkt dat "heten" werd bedoeld, zijn je hersenen bedrogen, en moet de betekenis van de zin gecorrigeerd worden. Tenminste, dat geldt als "noemen" en "heten" met de juiste betekenis in je hersenen zijn geregistreerd, wat bij heel wat mensen niet het geval blijkt te zijn.

Mankementen

Noemen en heten is de meest opvallende betekenisvergissing, maar er zijn er nog, bv. ontbreken en missen.
– "Ontbreken" is er niet zijn. Bij mij ontbreekt een vijs, of er ontbreekt mij een vijs; ze is er niet.
– "Missen" is iets niet hebben. Ik mis een vijs; ik heb er geen (of niet genoeg).
Maar af en toe hoor je dus ook "ik ontbreek een vijs" (een vijs, of iets anders uiteraard).
Vooral noemen i.p.v. heten hoor je zelfs regelmatig op de Vlaamse TV (waarbij een eventuele ondertiteling altijd netjes corrigeert!), maar niet op de Nederlandse. Misschien een romanisme, dat mankement? Zou het de schuld zijn van de Walen? Wat zeggen zij?
– Ik mis een vijs: "il me manque une vis".
– Een vijs ontbreekt: "il manque une vis". Aha! De Franstaligen gebruiken hetzelfde werkwoord in beide gevallen.
In het Nederlands (of Vlaams?) kennen we ook "een vijs mankeert" (en zelfs "dat toestel mankeert" als het niet meer werkt), maar evengoed "mij mankeert een vijs". De versie "ik mankeer een vijs" is in feite foutief, maar dat ik daar geen probleem mee heb, en met "ik ontbreek een vijs" wel, toont alvast de kracht van de programmatie in de hersenen (en misschien mankeert daar wel iets).

Ook in de noemen/heten kwestie schemert een Franse invloed door:
– Ik heet Jan: "je m'appelle Jean".
– Ik noem jou Jan: "je t'appelle Jean".
Dus in het Frans bestaat alleen "noemen"; "heten" wordt "zich noemen". Een mogelijke verklaring voor het probleem in Vlaanderen is dat Vlamingen meer slechte vertalingen uit het Frans horen, en de structuur daarvan overnemen.

Misdaad tegen de taal

De noemen/heten- en ontbreken/missen-uitschuivers horen niet direct bij de "nooit geen"- en "groter als"-achtige gevallen, maar ik wilde ze hier toch aanhalen, omwille van de adder (of is het een boa constrictor?) onder het gras in de nieuwe ANS 29.4. In diverse reacties (en vooral duidelijk in het hitteschild-artikel) wordt gezegd dat de ANS veel taalvariatie biedt, en dat we daar niet moeilijk over moeten doen, maar er gebruik van moeten maken. Tegelijk zien we in diezelfde ANS een voorbeeld met "… dat gaat .. noemen". Als ik die beide naast elkaar zet slaat de schrik mij om het hart, want dat zou betekenen dat het vanaf nu OK is om noemen te zeggen in plaats van heten. Als dat de uiteindelijke bedoeling was van de betrokken taalexperten, dan vind ik de opname van dat voorbeeld in de ANS onnoemelijk misdadig, en als het niet de bedoeling was, dan is het onnoemelijk dom. Dergelijke acties kunnen communicatie alleen maar moeilijker maken. Zal dát toch niet … ??

Veel werk aan de winkel voor de Taalunie. Hopelijk maken ze daarbij niet te veel basale fouten.

Taalkwestie