Het onderhoud van het Standaardnederlands

Aanleiding

In het blogartikel Normen en taalevolutie concludeer ik dat het Standaardnederlands niet (meer) gedefinieerd is, en een procedure voor het bijwerken van de standaardtaal niet (meer?) bestaat. De oorspronkelijke conclusie staat in sectie 14, maar daarna zijn secties 15 en 16 nog toegevoegd, om meer zekerheid te krijgen omtrent die toch wel ongemakkelijke conclusie. Daar komt nu nog een stapje bij, na het ontdekken van het boek Taalwetten maken en vinden – Het ontstaan van het Standaardnederlands, van Nicoline van der Sijs. Het boek uit 2021 bevat een (nieuw t.o.v. de vorige editie, zo blijkt) hoofdstuk 10 Besluit: vorming, verbreiding, onderhoud en verruiming van de standaardtaal. Dat lijkt de tot nu toe duidelijkste verwijzing naar wat ik eigenlijk zoek: de procedure volgens welke de standaardtaal wordt onderhouden. Dus ik sla weer aan het fileren. In dit nieuwe hoofdstuk wordt al snel verwezen naar Hoofdstuk 0 (kan nul wel dienen als nummer?!), eveneens nieuw, een inleiding over standaardtaal en standaardisering. De eerste editie van het boek, van 2004, heette Taal als mensenwerk: Het ontstaan van het ABN. Zowel de toevoeging van de beide hoofdstukken als de naamsverandering lijken te wijzen op speciale aandacht voor de standaardtaal.

Of 'aandacht' ook 'ondersteuning' betekent is een andere kwestie. De filering van beide hoofdstukken bevestigt voortdurend dat taalwetenschappers enkel aandacht hebben voor de standaardtaal als sociale norm (die volgens hen overigens heeft afgedaan), terwijl ze de standaardtaal als technische norm volledig uit het oog verloren zijn. Dat bevestigt de constatering uit Normen en taalevolutie dat een vlag-en-ladingprobleem met de term 'norm' aan de basis ligt van de spanningen rond het Standaardnederlands in de laatste decennia. Er is werk aan de winkel voor de Interparlementaire Commissie van de Taalunie, de enige instantie die hier kan ingrijpen.

Leeswijzer

– Hieronder: hoofdstuk 0, of het 'Vooraf', een inleiding over standaardtaal en standaardisering. Hier maak ik al de meeste opmerkingen.
– Verderop: hoofdstuk 10, Besluit: vorming, verbreiding, onderhoud en verruiming van de standaardtaal. Weinig nieuwe dingen daar (grotere delen zijn weggelaten), tenzij iets onzinnigs over de klachtencultuur.
– De Epiloog geeft nog enkele bijkomende bedenkingen, en een soort conclusie. Wil je er snel vanaf zijn, lees dan zeker dit.

Schuine tekst is originele tekst uit het boek. Delen die niet relevant zijn voor de analyse werden vervangen door [..]. Mijn commentaar staat in klein groen. Tekst in vet groen, behalve de titels, zijn koppelingen naar meer informatie. Ik gebruik verschillende termen om te verwijzen naar mensen die professioneel met taal werken, bv. taalwetenschappers, linguïsten, taalkundigen e.d., zonder een onderscheid in de betekenis te kennen of te maken; bij voorbaat mijn excuses als dat onterecht zou zijn.


0 Vooraf: standaardtaal en standaardisering

Citaat 'Waarschuwing: De lezer verzuime niet, vooral als zijn tijd kostbaar is, onze Voorrede vooraf door te lezen. Vanwege het belang van de zaak heb ik besloten deze vreemde vermaning te doen, omdat velen, zoals ook ikzelf vroeger, uit al te grote geestdrift gewoon zijn de voorrede over te slaan, waardoor we gemakkelijk een goede leidsman van het werk kunnen mislopen […].' – de beroemde taalkundige Lambert ten Kate in 1723, in grote letters afgedrukt tegenover pagina 1 van deel 1.
Citaat 'Het is zo normaal dat boekenauteurs met een voorrede beginnen dat het, hoewel die van menigeen niet gelezen wordt, niet door de beugel lijkt te kunnen als een schrijver niet iets vooraf zegt, al heeft het dikwijls niet veel om het lijf.' – woordenboekschrijver W. Sewel in 1704.

De vreemde inlassing van een "Hoofdstuk 0" of 'Vooraf' wordt deels verantwoord door deze citaten, maar er is ook een meer praktische reden. Deze inleiding en hoofdstuk 10 zijn immers toegevoegd in de tweede druk uit 2021 (de eerste dateert van 2004). De keuze voor deze titel vermeed uiteraard dat de nummering van de volgende hoofdstukken moest aangepast worden.

Elk hoofdstuk begint met één of enkele citaten. Ook de drie citaten 'tot de kwaadwillige lezer' (sic) vooraan in het boek zijn het vermelden waard. (1) "Gij neuswijze haarklovers, laat zelf eens iets het licht zien voor ge van mij tol heft". Op dit punt hoef ik al niets te vrezen. Ik mag dan kritiek hebben op actuele ontwikkelingen, die is ruim onderbouwd door alle blogartikelen over taalkwesties. (2) "Wat betreft de onverstandige, domme en afgunstige berispers en bedillers: omdat ik van hen geen dank maar stank verwacht, veracht ik met koele moed en ongefronst voorhoofd al hun nakakelingen, wel wetende dat zulke fuci of weet-nieten niets anders weten en geleerd hebben dan de zure arbeid van anderen met tongen-venijn te belonen, en dat zij beter iets kunnen berispen dan verbeteren." Ik heb geen idee, maar ik zou wel eens willen weten waarom Van der Sijs vond dat zij dit citaat moest vermelden. (3) "Die bescheiden zijn, vitten niet gauw op struikelingetjes van diegenen, die blijk van goede wil geven" – aldus Lambert ten Kate over het maken van fouten tegen de grammatica in zijn 'Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake' uit 1723." Zie ook Spreektaal en schrijftaal; zeker voor spreektaal zijn we zeer tolerant t.o.v. struikelingetjes.

Wat is Standaardnederlands?

Op school leren alle kinderen in Nederland, Nederlandstalig België, Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen in het Standaardnederlands te schrijven en te spreken. (1) Een vlag-en-ladingprobleem belemmert het gebruik van de naam "Vlaanderen", die de auteur wil reserveren voor de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Al dadelijk een spijtig vertrekpunt, als je het mij vraagt, of de rest van Vlaanderen. Zij gebruikt in de plaats daarvan "Nederlandstalig België", wat opnieuw een vlag-en-ladingprobleem definieert, want België is drietalig, niet Nederlandstalig. (2) Standaardnederlands op alle scholen? De realiteit is wel eens anders. Standaardnederlands is het Nederlands dat als norm voor correct taalgebruik wordt aanvaard, zowel wat betreft de uitspraak (onder zwaar voorbehoud; elke leerkracht brengt zijn individuele couleur locale mee; voor zover mij bekend bestaat er ook geen bron voor standaard uitspraak) als de woordenschat en de zinsbouw, en dat wordt gehanteerd door de overheid, in de media, in het onderwijs en in de rechtspraak. Dit is wel een bruikbare definitie, op de uitspraak na. Van oudsher wordt de Nederlandse standaardtaal gedefinieerd als de variëteit die geen regionale herkomst verraadt. Als dat zo is (?), dan is de term 'standaardtaal' enkel bedoeld voor de schrijftaal, en niet voor de spreektaal. Na de analyse hieronder denk ik dat een strikte beperking tot de schrijftaal wel eens een sleutel tot een beter begrip van de reikwijdte van de standaardtaal zou kunnen leiden. [..] In dit boek gebruik ik de termen standaardtaal, Standaardnederlands en ABN als synoniemen. Beetje vreemd dat de auteur niet Algemeen Nederlands of 'AN' gebruikt in plaats van het intussen verguisde Algemeen Beschaafd Nederlands of 'ABN'. [..] Interessant is dat vrijwel iedereen het gesproken ABN als zodanig herkent, al is het heel moeilijk te omschrijven, zo blijkt uit onderzoek van Rende van Bezooijen. Spreektaal is gewoon niet te omschrijven, omdat ieder individu zijn eigen taal spreekt.

[..] Toen echter na de Tweede Wereldoorlog steeds meer mensen de standaardtaal gingen spreken en schrijven, of althans de norm benaderden (en bij het spreken blijft het bij benaderen), kregen de termen Standaardnederlands en ABN er een betekenis bij. Ze duidden niet meer alleen een ideaal aan, maar ook het concrete taalgebruik van een bepaalde groep, namelijk van de 'beschaafde' sprekers in met name de Randstad en van nieuwslezers van de VRT. Hier gaat het al mis. Gezien de verscheidenheid van spreektaal kan Standaardnederlands niet tegelijk een ideaal zijn én bepaald worden door de taal van beschaafde sprekers. Zie ook Normen en taalevolutie, waarin het verschil tussen de technische en de sociale norm wordt besproken. Wel logisch is dat het ideaal, de norm, wordt nagestreefd door beschaafde sprekers, maar dat kan je niet omdraaien; wat wordt gesproken kan geen norm zijn, wegens de vele variaties en de variabiliteit. Taalkundige Jan Stroop heeft dan ook voorgesteld om een terminologisch verschil te maken tussen ABN voor de ideale en uniforme norm en Algemeen Aanvaard Nederlands (AAN) voor het verzorgde, keurige, beschaafde en algemeen geaccepteerde Nederlands, dat wat meer variatie bevat. Ik zie weer basale fouten. (1) Dit voorstel volgt uit de onvermijdelijke constatering dat spreektaal altijd afwijkingen vertoont t.o.v. de norm. Een onderscheid tussen ABN (of AN) en AAN is alleen zinvol als je AAN ziet als een andere taalversie dan het AN. Maar dat is het niet; AAN is gewoon de gesproken versie van AN. Die gesproken versie een andere naam geven levert niets op, en is dus overbodige complexiteit. (2) Deze omschrijvingen van AN en AAN overlappen zeer ruim, en stellen dus een vlag-en-ladingprobleem, waardoor geheid misverstanden en opinieverschillen ontstaan bij het gebruik van die termen. (1+2) Bij het negeren van basale fouten is het gemak (en de aandacht, als het om een nieuwe opvatting gaat) voor het individu, en de ellende voor de gemeenschap. Het is diezelfde Stroop die in 1998 al verklaarde dat het Standaardnederlands heeft afgedaan (zie citaat Hoofdstuk 10, verder). Met dergelijke ABN/AAN voorstellen gaat het inderdaad die kant uit.

De gewijzigde opvattingen over de standaardtaal (welke gewijzigde opvattingen?) zijn terug te vinden in de werken waarin de standaardtaal is neergelegd (OK; wordt bedoeld: áls opvattingen veranderen wordt dat geregistreerd in geschriften). De spellinggidsen, grammatica's en woordenboeken beschreven tot de twintigste eeuw vooral het gewenste, het voorgeschreven (prescriptief) taalgebruik. Lijkt mij logisch. In de twintigste eeuw werden deze werken in toenemende mate descriptief (beschrijvend)(onder wiens invloed? toch niet zomaar ineens?): zij gingen objectief het beschaafde, verzorgde taalgebruik beschrijven, en keken daarbij naar het concrete taalgebruik. (1) Dat zijn dus echt wel twee verschillende dingen. Ik denk weer aan die vreemde uitspraak van Timothy Colleman bij de ANS-heisa in 2021 (zie Algemene Nederlandse Communicatiekunst): "Als je ervan uitgaat dat het gebruik van een taal de norm bepaalt, dan kun je niet anders dan besluiten dat de norm verschoven is". Er zijn veel soorten normen, bv. product-, kwaliteits- en procesnormen, die rekening houdend met de praktijk zijn opgezet om die praktijk te sturen, en niet omgekeerd. Waarom zou dat bij taal anders moeten zijn? Als je ervan uitgaat dat het gebruik van een taal de norm bepaalt, waar heb je dan nog een norm voor nodig? (2) In alle analysen tot nog toe omtrent taalkwesties is nog nooit gebleken waar die trend vandaan komt. De tijdlijn van Linguïstenperikelen toont iets van de recente evolutie, maar ze is onvolledig. Uit recente acties van taalwetenschappers, zoals de heisa van 2021, of dit boek, blijkt inderdaad dat zij liever descriptief dan prescriptief werken, maar waarom dat zo is, en sinds wanneer, blijft onduidelijk. Jammer dat ook Van der Sijs hierover op de vlakte blijft. (3) Een evolutie van spellinggidsen, grammatica's en woordenboeken, van prescriptief naar descriptief, moet toch een groot verschil maken voor de kopers van die werken?! Een taalgebruiker die twijfelt aan een woord heeft toch niets aan een descriptief woordenboek? Maar een taalkundige misschien net wél. Taalkundigen worden blijkbaar gelukkig van descriptieve werken, taalgebruikers zoeken prescriptieve bronnen. De genoemde evolutie verstoort dat proces. De Algemene Nederlandse Spraakkunst uit 1997 beschrijft volgens de Inleiding (in sectie 5) het Nederlands dat in mondelinge en schriftelijke communicatie gebruikt wordt, en verstaat onder standaardtaal de taal waarin geen elementen of structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet-algemeen, de taal dus die niet streek- of stijlgebonden is; taalvarianten die dat wel zijn, worden gemarkeerd door labels als 'regionaal' of 'informeel'. Lexicograaf Hans Heestermans definieert de woordenschat van de standaardtaal als 'dat deel van de woordenschat dat boven de dialecten, de vaktalen en de groepstalen door een grotere taalgemeenschap als model wordt geaccepteerd en dient voor de intercommunale communicatie'. Wil een woord tot de standaardtaal behoren, dan moet het volgens hem een hoge gebruiksfrequentie hebben, met name in de groep die cultureel en economisch de toon aangeeft (dus toch de "spraakmakende gemeente"), en die frequentie moet stabiel zijn, dus gedurende een bepaalde periode optreden. Ik zou verwachten dat dit ook geldt voor grammatica en zinsbouw.

Misschien moet ik het technische aspect van de term 'norm' nog wat verduidelijken. Een typische norm is de AOC of Appellation d'Origine Controlée van de Franse landbouwproducten (alle, niet enkel wijn). Deze normen worden uitgegeven door het INAO of Institut National des Appellations d'Origine. Het INAO bepaalt standaard product- en proceskenmerken, die vervolgens door producenten worden gevolgd. Elke norm is geïnspireerd op de praktijk, maar zodra een norm bestaat, bepaalt de norm de praktijk, en niet omgekeerd. Zo mag bijvoorbeeld een "Camembert de Normandie" alleen in Normandië geproduceerd worden. Als de praktijk door omstandigheden moet veranderen, kan het INAO zo nodig de norm aanpassen, volgens vaste procedures; je kan één en ander nakijken op de site van INAO. Voor het Nederlands heeft de Taalunie een gelijkaardige functie, maar van een procedure geen spoor…

Dit schetst de praktijk die in woordenboeken, grammatica's en uitspraakgidsen wordt gevolgd: men (wie is dat? ik veronderstel dat de eigen beroepsgroep bedoeld wordt) gaat ervan uit dat de norm bepaald wordt door het concrete (niet het ideale) taalgebruik van een omvangrijke groep taalgebruikers, en niet meer, zoals vroeger, door het taalgebruik van een kleine culturele elite, wat Hooft 'de spraakmakende gemeente' noemde. (1) Dit is één van die vele gelegenheden in het boek waarbij de sociale norm de technische (het ideaal) ten onrechte overspoelt. Ik ga dat niet élke keer onderstrepen. (2) Wat is nu eigenlijk de spraakmakende gemeente? Hier speelt een venijnig vlag-en-ladingprobleem. Als de ene dat beschrijft als "een kleine culturele elite", en de andere als "de groep die cultureel en economisch de toon aangeeft", dan kunnen de discussies en de vaagheid beginnen. "Men houdt rekening met de spreiding van een taalverschijnsel – wordt het door alle lagen van de bevolking gebruikt (??) of slechts door een bepaalde groep – en de frequentie ervan. Spreiding en gebruik van de geschreven standaardtaal kunnen tegenwoordig min of meer precies gemeten worden in digitale tekstbestanden of op social media. (1) Lieve help. Als we online ICT-ellende als referentie gaan gebruiken is het hek helemaal van de dam. (2) Voortschrijdend inzicht: zou het kunnen dat de relatief recente beschikbaarheid van digitale bronnen van het taalgebruik van een omvangrijke groep taalgebruikers de aanleiding is geweest om meer descriptief te gaan werken? Want dat is uiteraard het gemakkelijkst… Ruime online bronnen nodigen uit tot descriptie (en bieden werkgelegenheid). Het artikel Wie is de baas van het Nederlands vertelt daar iets meer over. De timing lijkt te kloppen. Wanneer spreiding en frequentie groot zijn, rekent men het taalverschijnsel tot de standaardtaal. Inclusief verspreide en frequente taalfouten dus, zoals "ik noem Jan" en "ik ontbreek een vijs"?! Gelukkig blijven die nog even beperkt tot de spreektaal, maar hoe lang nog? Een veelgebruikt woord dat enige jaren wordt gebruikt in bijvoorbeeld de media, komt dus automatisch in het woordenboek. Is dit een stille wens? Of is dit werkelijkheid, en hoe werkt dat dan? In Wie is de baas van het Nederlands? wordt een procedure beschreven, hoewel ze niet heel waterdicht is. Maar in dit boek blijft dat allemaal in het ijle hangen, en dan is het natuurlijk gemakkelijk om grote uitspraken te doen.

Voor de opname en acceptatie van nieuwe grammaticale vormen in spraakkunsten wordt eveneens naar het taalgebruik gekeken. Sommige, waarschijnlijk de meeste, grammaticale veranderingen vallen niet op en worden geruisloos geaccepteerd en onderdeel van de standaardtaal. Hoe dat gebeurt, dat zou ik graag weten. Ik veronderstel tenminste dat een al dan niet geruisloze acceptatie in de standaardtaal ergens geregistreerd wordt…? Dat geldt bijvoorbeeld voor constructies als "In dit rapport mist nog iets" (NL; even fout als "ik ontbreek een vijs", en toch geaccepteerd in Nederland, maar (nog?) niet in België), "dansen doe ik graag", "feit is dat…", "dat boek leest vlot" en "een beetje neerlandicus" – allemaal constructies die eind twintigste eeuw zijn opgekomen. Daar staan constructies tegenover die bij een deel van de taalgebruikers afkeer opwekken, zoals hun zeggen (NL) of groter als. "Afkeer opwekken" is een overdreven uitdrukking, allicht met opzet. "Hun zeggen" komt uit een regiolect of dialect, en "groter als" is toevallig niet verkozen geraakt, en "groter dan" wel, ook al zit daar weinig logica achter (het Duits zegt ook "gröβer als"). Linguïsten beweren dat "groter als" veel gezegd wordt; ik durf dat niet zomaar ontkennen, maar áls ik het al hoor, dan is het wel in een tussentaal, als in "ik ben groter as hem" (!). Ik kan het mijzelf ook horen zeggen, maar geschreven wordt dat wel "ik ben groter dan hij"; dit is het fundamentele verschil tussen schrijftaal (volgens de norm) en spreektaal (volgens de omstandigheden). Een geval als "ik noem Jan" is dan weer onafhankelijk van het register, dus dat kan je moeilijk vergelijken met "groter als". Voorlopig wordt aan deze constructies de status van standaardtaal onthouden, maar dat kan niet worden volgehouden (daar zijn ze al…) wanneer ze maar vaak genoeg en lang genoeg door voldoende mensen gebruikt worden. En toch gaat dit niet werken. Ik kan mij voorstellen dat "groter als" nog heel lang en heel vaak (in tussentaal) zal gezegd worden, maar dat geldt evengoed voor "groter dan". Je zou kunnen proberen "groter als" in de standaardtaal te zetten (als daar tenminste een procedure voor bestaat… :-), "groter dan" eruit te schrappen (want de twee naast elkaar is helemaal onzin), en een paar generaties te wachten tot alles is doorgedrongen. En wat hebben we dan bereikt? Een betere overeenkomst met het Duits lijkt mij geen degelijk argument. 'Taalnormen worden namelijk niet door enkele taalkundigen bepaald, zoals veel mensen denken, maar door de taalgemeenschap als geheel,' (of door de spraakmakende gemeente – voor zover we het eens geraken over wie dat zijn? zie ook Wie is de baas van het Nederlands?, waar het begrip zelfs gedefinieerd wordt) aldus een van de redacteuren (Haeseryn) van de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Als taalwetenschappers variatie (de sociale norm) veel interessanter vinden dan stabiliteit (de technische norm) is het misschien niet echt aangewezen om hen de ANS te laten beheren.

Voor de spelling geldt overigens niet dat deze door de taalgemeenschap wordt bepaald. Doordat er sinds 1804 officiële spellingregelingen bestaan die op school worden onderwezen, is de spelling gefixeerd: behalve voor nieuwe woorden heeft het weinig zin te kijken naar de spellingpraktijk van de taalgebruikers, want die volgen in principe de officiële regels. Het is eenvoudiger dan dat. De spelling heeft in de spreektaal immers geen belang. Produkt en product klinken precies hetzelfde, en elektrische wagens worden politiek misbruikt, of je nu elektrisch of electrisch schrijft (met k is correct, maar de logica is van dezelfde aard als bij "groter als/dan", nl. onbestaande). En schrijven doe je in principe in het Standaardnederlands, omdat spreektaal niet genormeerd is. Dus als het over spelling gaat ligt het voor de hand dat taalgebruikers de officiële regels volgen. Acties als het Groot Dictee verstevigen dat nog. Iedere spellingherziening is dan ook automatisch het werk van een kleine groep gezaghebbende en vakkundige personen die (met meer of minder succes)(inderdaad) ernaar streven regels vast te stellen die door de taalgebruikers gemakkelijk geleerd kunnen worden – gemakkelijker dan de bestaande regeling. Er zijn wel wat voorbeelden van het tegendeel, maar daar ga ik hier niet over vitten. Daarbij houdt men wel rekening met veelgemaakte fouten die het gevolg zijn van inconsequente keuzes, en in die zin heeft de taalgemeenschap wél invloed op de spellingberegeling. Weer die omgekeerde richting. Zo werden de voorkeurspellingen insekt en produkt in het Groene Boekje van 1995 veranderd in insect en product op grond van de algemene regel dat woorden die op -ect, -act en -uct eindigen, altijd een c voor de t krijgen, en komplot, dat sinds de negentiende eeuw met een k werd gespeld, werd in 1995 veranderd in complot naar analogie van andere woorden op com-. Waarom insect met c is en elektriciteit met k blijft onduidelijk.

Standaardisering

De basis voor het Standaardnederlands werd gelegd in de renaissance. In die periode werden in heel West-Europa standaardtalen (Standaardfrans, Standaardengels, Standaardduits etc.) ontwikkeld. Die standaardtalen werden alleen geschreven; in de spreektaal volgde men het lokale of regionale dialect. Dat geldt nog steeds, onverminderd. De standaardtalen ontstonden doordat er behoefte was aan een bovengewestelijke eenheidstaal die voor iedereen begrijpelijk was, een taal waarin bijvoorbeeld boeken voor een algemeen publiek konden worden geschreven en waarin men leerlingen kon onderrichten (zie verder hoofdstuk 1). Dé argumenten voor het behoud van het Standaardnederlands als technische norm. [..]

De standaardtaal zorgde voor uniformering: de taalvariatie werd in de standaardtaal onderdrukt doordat een bepaalde taalvorm tot de (prestigieuze) standaardvorm werd verheven, de zogenaamd correcte vorm, terwijl de alternatieve taalvormen als onjuist werden verworpen – hoewel er taalkundig gezien geen bezwaar tegen deze vormen is. Deze hele zin wijst op een negatieve houding t.o.v. de standaardtaal. (1) Dat variatie wordt onderdrukt is de negatieve uitdrukking van het streven naar stabiliteit, terwijl variatie verminderen net het doel is van gelijk welke (technische) norm (!). (2) De standaard krijgt 'prestige', dus wie de standaard niet volgt verliest prestige. (3) De standaardvorm is alleen zogenaamd de correcte vorm, dus in feite niet. (4) Alternatieve vormen worden zowaar verworpen ondanks afwezigheid van bezwaar. [..] In de zeventiende eeuw gingen de taalbouwers de verschillende vormen en betekenissen van elkaar onderscheiden, omdat ze vonden dat verschillende betekenissen moesten worden uitgedrukt door verschillende vormen. Logica! [..]

Voor de manier waarop een standaardtaal vorm krijgt, zijn allerlei theoretische modellen ontworpen. De eerste die zo'n model opstelde was Einar Haugen in 1966 (herzien in 1987). Hij onderscheidt vier stadia in de standaardisering van een taal:
(1) de selectie van een taalvariëteit of dialect die de basis vormt voor de standaardtaal, ofwel de macroselectie;
(2) de codificatie van woord- of taalvormen in woordenboeken, grammatica's en spellingsgidsen, ofwel de microselectie;
(3) de functie-uitbreiding, zodat de standaardtaal in alle domeinen kan worden gebruikt, ook in bijvoorbeeld wetenschap of onderwijs; en
(4) de acceptatie en het gebruik van de vastgestelde normen door de gemeenschap, d.w.z. de implementatie, waarbij de standaardtaal sociaal en geografisch wordt verbreid. Het is vooral dit punt dat linguïsten menen te moeten bestrijden.

De selectie van een taalvariëteit en van taalvormen heeft betrekking op de vorm van de standaardtaal, terwijl functie-uitbreiding en acceptatie betrekking hebben op de functie ervan. Selectie en acceptatie zijn maatschappelijke, sociale processen, terwijl codificatie en functie-uitbreiding betrekking hebben op de taal zelf. [..] [..]

James en Lesley Milroy breidden het model van Haugen uit in hun oorspronkelijk in 1985 verschenen werk Authority in language. Investigating Standard English. Het interessante 'abstract' beschrijft het (ik vertaal:) langdurige, vaak heftige conflict tussen taalkundigen en het grootste deel van de rest van de Engelssprekende wereld met betrekking tot taalnormen, opvattingen over correctheid van taal en de invloed op de maatschappij (!!). Dezelfde miserie dus ook in andere talen. De samenvatting lijkt trouwens de stellingname van Van der Sijs aardig tegen te spreken; lees zelf maar. Ze maken een onderscheid tussen de fase van echte standaardisering, waarin de selectie, acceptatie en verbreiding van de standaardtaal plaatsvinden, en de fase van onderhoud van de standaardtaal, waarin sprake is van functie-uitbreiding, van het winnen van prestige, en van codificatie en prescriptie. De auteur lijkt hier te willen beweren dat onderhoud van de standaardtaal geen "echte standaardisering" is, en mogelijk dus een reden om er minder aandacht aan te besteden. [..] Lambert te Kate gebruikte in 1723 in plaats van taalregel de term taelwet (vlag-en-ladingprobleem: wat is het verschil?), en hij bezon zich op de vraag hoe men die taalregels of taalwetten kon vaststellen. Hij besliste dat ze moesten worden gebaseerd op 'de Gewoonte en 't agtbaere Gebruik, die hare wortels al sedert vele eeuwen geschoten hebben', ofwel het taalgebruik van gezaghebbende, oudere auteurs, en hij stelde vast 'dat men de 'Taelwetten moet vinden en niet maken': taalregels moeten dus op het (beschaafde) taalgebruik worden gebaseerd en niet kunstmatig worden gemaakt. (1) Linguïsten lijken het oorbaar te vinden dat je uit één opinie uit de jaren stillekes een conclusie trekt over een actualiteit (zie ook enkele achtergrondartikelen van Normen en taalevolutie). (2) Dat taalregels op het taalgebruik moeten worden gebaseerd en niet kunstmatig worden gemaakt, ontkent nog maar eens de nood aan een proces om 'kunstmatige' regels af te leiden uit het taalgebruik. Ik begin meer en meer te vrezen dat ik een procedure zoek die niet bestaat, en die linguïsten ook niet willen, omdat zo'n procedure hun stelling zou onderuithalen. [..]

Prescriptieve werken zoals die in de achttiende eeuw en daarna verschenen, zijn altijd gebaseerd op waardeoordelen: ze schrijven voor welke taalvormen 'correct' (met aanhalingstekens…) zijn volgens de standaardtaalnorm, volgens ideeën over stijl of volgens politiek correct of (recent) genderneutraal (zonder aanhalingstekens…) denken. Later gingen vooral andere overwegingen, zoals het effect van bepaalde taalkeuzes, een rol spelen. In de prescriptieve werken speelden van oudsher puristische opvattingen een rol: men wilde de taal 'zuiver' houden en 'vreemde' invloed weren. Linguïsten haten puristen, omdat die variatie belemmeren; zie ook hier. De prescriptieve werken zijn geen complete taalbeschrijvingen, maar ze beperken zich tot specifieke gevallen waar variatie bestaat (en zetten daarmee de deur open voor verschillende opinies). Naast prescriptieve werken verschenen van oudsher ook complete beschrijvingen van een onderdeel van de taal (grammatica, woordenschat). Deze waren aanvankelijk ook normatief maar werden vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw meer descriptief, en ze gingen zich baseren op taalgebruik en frequentie. Opnieuw: onder welke invloed? Online bronnen? Juist in de periode dat de grammatica's en woordenboeken steeds meer beschrijvend werden, kwamen taal- en stijlgidsen op die nog wel expliciet normatief waren. Er was en is namelijk bij de taalgebruikers behoefte aan duidelijke voorschriften of voorkeuren als schrijfhulp, in de gevallen dat er sprake is van variatie (zie verder hoofdstuk 10). Taalgebruikers weten ook dat er een taalnorm bestaat, en verwachten dan ook dat die bruikbaar is, wat tegenwoordig minder en minder het geval lijkt te zijn; zie het tendentieuze advies van de Taaladviesdienst omtrent noemen/heten. [..]

Mensenwerk

[..] [..]

Concreet taalgebruik

Deze sectie beschrijft hoofdzakelijk wat de kern van het boek uitmaakt, nl. waar komen de taalnormen en taalregels van het huidige Standaardnederlands vandaan, en wie hebben bepaald welke taalvormen daartoe behoren en welke niet? Op dat vlak is dit een kanjer van een werk. Omdat ik mij focus op het onderhoud van het actuele Standaardnederlands is dit nu minder relevant. [..] [..] [..] [..] [..] Maar de laatste paragraaf kon ik niet laten liggen.

Uit het boek komt onder andere naar voren dat de regels voor spelling, grammatica e.d. in het verleden regelmatig op vrij toevallige wijze tot stand zijn gekomen. We spellen nu hij wordt naar analogie van hij loopt, maar we hadden ook kunnen kiezen voor hij word naar analogie van worden (lijkt mij niet logisch) (zoals hond naar honden) (en dit al helemaal niet), of hij eett naar hij loopt, of hij speeld naar hij speelde (de kip en het ei) – in het verleden waren er pleitbezorgers voor al deze spellingen. De wetenschap dat de regels ook maar toevallig tot stand zijn gekomen, kan wellicht leiden tot een zekere relativering van de moderne regelgeving. Blijkbaar een basale en constante bekommernis van hedendaagse linguïsten: het relativeren van de regelgeving. Dat was ook de kern van de ANS-heisa in mei 2021. Normen zijn niet zo absoluut als sommige taalpuristen ons willen doen geloven. En hupsakee, nog maar eens een uithaal naar puristen. Die na een interventie regelmatig moeten antwoorden op de vraag: "ha, zijt gij een taalpuritein?"… :-)

Verantwoording

In 2004 verscheen de eerste druk van dit boek. In deze tweede druk heb ik alle hoofdstukken up-to-date gebracht, de secundaire literatuur en de nieuwste theoretische inzichten van de afgelopen zestien jaar verwerkt, sommige gedeelten herschreven, deels vanwege voortschrijdend inzicht, en de taalontwikkelingen van de eenentwintigste eeuw toegevoegd. Het voorwoord en het besluit (hoofdstuk 10) zijn helemaal nieuw. De bibliografie is met maar liefst 150 titels uitgebreid (die ook in de noten zijn verwerkt), wat laat zien hoe vitaal het historisch taalkundig onderzoek is en hoeveel onderzoekers zich ermee bezighouden. "Zich ermee bezig houden" is een interessante omschrijving.

Bij de herziening heb ik uiteraard rekening gehouden met de opmerkingen in de recensies van de eerste druk. De invloed van zuidelijke en oostelijke dialecten en het Standaardduits in wording (de Rat für deutsche Rechtschreibung ontstond pas in 2004, ten tijde van de eerste versie van dit boek) op het Standaardnederlands lokten de meeste reacties uit: sommige recensenten waren door de gegevens in het boek overtuigd, andere niet. [..]

Dit boek is bedoeld als leesboek en als naslagwerk. Wel een moeilijk spagaat. [..] [..]

In dit boek wordt de term Vlaams in principe uitsluitend voor het Oost- en West-Vlaamse dialect in België gebruikt; met Belgisch-Nederlands wordt de standaardtaal in Nederlandstalig België aangeduid (voor zover die afwijkt van die van Nederland – anders is het Standaardnederlands tout court (zuidelijk uitstapje :-)). Het taalgebruik of de dialecten van de vroegere Zuidelijke Nederlanden ('het Zuiden') noem ik Zuid-Nederlands, tegenover Noord-Nederlands voor de taal van de Noordelijke Nederlanden of de Republiek ('het Noorden'). Met Hollands wordt het dialect van Holland aangeduid (de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland, in het westen van Nederland), het wordt niet gebruikt in de algemene betekenis 'Nederlands' die het in de spreektaal wel heeft. [..] Hier zie je zo'n typisch gevolg van een vlag-en-ladingprobleem. Het geheel van de vijf noordelijke provincies van België heet Vlaanderen, maar tegelijk heb je provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, die samen maar een deel vormen van Vlaanderen. De term 'Oost-Vlaanderen' is dus een vlag zowel voor de provincie Oost-Vlaanderen als voor het oostelijke deel van het gewest Vlaanderen, waar de provincie Oost-Vlaanderen niet eens deel van uitmaakt. Nog een geluk dat West-Vlaanderen ten westen van Oost-Vlaanderen ligt… Iets gelijkaardigs zie je in Ierland. Het bovenste stukje, dat deel uitmaakt van Groot-Brittannië, heet Noord-Ierland, maar de rest, het grootste deel, heet gewoon Ierland. Qua term is 'Noord-Ierland' dus een onderdeel van 'Ierland', qua politiek is dat aanleiding voor een burgeroorlog. Basale fouten helpen de maatschappij om zeep. [..]


10 Besluit: vorming, verbreiding, onderhoud en verruiming van de standaardtaal

Citaat 'De taalkunde staat niet langer meer op het standpunt dat de taal een "natuurlik gegroeid" produkt is, of behoort te zijn: de diep ingrijpende kracht van de renaissance-taal, die werkte door de school, de kerk en de litteratuur, is onmiskenbaar.' – de invloedrijke taalkundige C.G.N. de Vooys in 1917.
Citaat 'Het ideaal van een uniforme standaardtaal, anders gezegd het ABN, heeft afgedaan.' – dialectoloog Jan Stroop in 1998.
Altijd interessant, dergelijke citaten, omdat ze aangeven waar de auteur van uitgaat, of achter staat. Het eerste citaat vat ik niet helemaal; het lijkt in 1917 te zeggen dat de "spraakmakende gemeente" invloed krijgt op de taal, maar het verband met een standaardtaal is mij niet duidelijk, mogelijk omdat ik niet het hele boek gelezen heb. Het tweede zegt in 1998 net dat het ABN heeft afgedaan, en toont meteen het grootste gebrek in de behandeling van de standaardtaal door de Taalunie in de laatste paar decennia. Er wordt immers niet bij gezegd of het gaat om het ABN of AN (m.a.w. de standaardtaal) als sociale norm (die mogelijk heeft afgedaan), of als technische norm (die onverminderd noodzakelijk is, maar wordt genegeerd). In dit hoofdstuk wordt de technische norm niet direct genoemd, maar wel zijdelings, als 'ideaal'. Een vies bijverschijnsel van citaten is dat een auteur daarmee een toon kan zetten zonder daar zelf de verantwoordelijkheid voor te dragen. In dit geval lijkt Van der Sijs de stelling te ondersteunen dat de standaardtaal kan genegeerd worden.

Hoe is de standaardtaal gevormd en wat was de inbreng van de verschillende dialecten? Hoe vonden de verbreiding en het onderhoud van de standaardtaal plaats? Welke variatie bestaat er binnen de huidige standaardtaal, en in hoeverre verandert de standaardtaal? En hoe groot was en is het menselijk ingrijpen in de standaardtaal eigenlijk? Deze vragen komen in dit hoofdstuk aan de orde. Niet alle onderwerpen zijn even interessant voor deze analyse. Tekst die niet relevant is vervang ik door [..].

De vorming en implementatie van de standaardtaal

[..] In de Republiek kreeg de standaardtaal door de inspanning van vooraanstaande taalgebruikers concreet vorm: uit verschillende taalvormen (klanken, woorden, woordverbindingen) werd er één – meestal degene die afkomstig was uit het beschaafde Hollands – verheven tot standaardtaalvorm, tot norm. De norm voor de standaardtaal werd vastgelegd in naslagwerken als spellinggidsen, woordenboeken en grammatica's. De norm werd geaccepteerd door de taalgemeenschap en verspreid door middel van drukwerk en onderwijs. Zo werden de stadia van macroselectie, codificatie, functie-uitbreiding en acceptatie van de standaardtaal, die beschreven zijn in het Vooraf, voor het Nederlands doorlopen. Daarna volgde het stadium van het onderhoud, dat nog steeds doorloopt, terwijl ook de codificatie een continu proces is. [..] [..] [..] [..] [..] [..] Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de auteur zich helemaal niet realiseert dat er een groot onderscheid bestaat tussen het Standaardnederlands als technische norm en het Standaardnederlands als sociale norm. Daardoor weet je soms niet meer of nu het technische dan wel het sociale aspect van de norm wordt bedoeld. Daaruit volgt ook het negeren van de nood aan een procedure om de ene om te zetten in de andere.

De inbreng van de verschillende Nederlandse en Duitse dialecten in de standaardtaal

Niet relevant voor de analyse.

De verbreiding van de standaardtaal

Het grootste deel van deze sectie beschrijft geschiedenis, en wat geweest is, is geweest; daar zal ik mij niet over opwinden… Ook hier kan ik menige paragraaf negeren. Ik noteer wel dat vanaf zowat 1800 in Nederland de verspreiding van de standaardtaal op gang kwam, en geleidelijk intensiveerde, o.m. met de invoering van het vak Nederlands op school, en de leerplicht in Nederland (1900) en België (1914).

[..] [..] [..] Door de strenge reglementering van de schrijftaal, waarin net als in de zeventiende eeuw werd vastgehouden aan naamvalsuitgangen en woordgeslachten die in de spreektaal niet meer voorkwamen, ontstond er in de loop van de negentiende eeuw een steeds grotere kloof tussen de gecultiveerde schrijftaal en de spreektaal. Begin twintigste eeuw werd die kloof langzamerhand gedicht doordat de beschaafde spreektaal de norm werd voor de uitspraak, de spelling en de grammatica. Hier toch weer die gevaarlijke twist. Omwille van de variatie onder sprekers kan de spreektaal geen norm zijn. Wat wél kan is dat de norm (die sterk bepalend is voor schrijftaal, maar veel minder voor spreektaal) wordt gewijzigd naar aanleiding van ontwikkelingen in de spreektaal. Het ontkennen van die omweg ontkent ook de nood aan een procedure daarvoor.

[..] De verbreiding van de gesproken standaardtaal werd in de twintigste eeuw sterk bevorderd door de toegenomen mobiliteit dankzij de uitvinding van fiets, bromfiets, trein, bus en auto, door grootschalige verhuizingen dankzij de industrialisatie, en door nieuwe communicatiemiddelen als telefoon, radio en televisie. Naarmate de standaardtaal door steeds meer mensen geleerd en gebruikt werd, nam het verschil in prestige tussen de standaardtaal en het dialect toe. Men ging neerkijken op het dialect, en dat begon in de grote Hollandse steden, omdat daar de standaardtaal het eerst vorm kreeg en door het grootste aantal taalgebruikers werd gehanteerd. Hoe dichter de dialecten bij de standaardtaal stonden, hoe minder status ze hadden (vreemd?!). Zowel in Nederland als in België kwamen de dialecten in de twintigste eeuw onder druk te staan van de standaardtaal. Het aantal dialectsprekers nam af, en de dialecten veranderden onder invloed van het Standaardnederlands. Sommige dialecten pasten zich aan elkaar aan in grotere dialectgebieden, zodat regiolecten ontstonden, bijvoorbeeld binnen delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs. (1) Door de toegenomen mobiliteit en grootschalige verhuizingen moesten mensen met meer een meer verschillende dialecten zich onderling verstaanbaar maken. Dát is een belangrijke oorzaak van verminderd gebruik van dialecten, en in die omstandigheden kan je moeilijk spreken van een afname van het aantal dialectsprekers (want thuis spreken die wél nog dialect); het gaat eerder om een uitbreiding naar tussentalen. Ik denk dat de standaardtaal daarbij nauwelijks een rol speelt. (2) Ik blijf ook moeite hebben met dat 'prestige', omdat die kwestie afhangt van de omstandigheden. Linguïsten lijken zich niet te realiseren dat je het gemakkelijkst communiceert (en daarmee prestige wint, als je wil) in de taal van je omgeving, of dat nu Standaardnederlands is of een dialect of iets daartussen.

Eind jaren zestig van de twintigste eeuw traden er grote maatschappelijke veranderingen op: de samenleving democratiseerde. Het verzet tegen het gevestigde gezag uitte zich ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder formeel werd. De naoorlogse Nederlandse generatie verzette zich tegen het 'verzorgde' taalgebruik van de oudere generatie, zoals het uitspreken van de slot-n in lezen, praten, mensen: ook nieuwslezers gingen /leze/ zeggen in plaats van /lezen/. Hierdoor veranderde de norm voor de standaardtaal: taalverschijnselen (woorden, woordverbindingen, klanken) die vroeger werden afgewezen, werden langzamerhand goedgekeurd en gecodificeerd. Zo werden woorden uit dialecten of van lagere sociale milieus als flut, knakker, knoeper(d), knoert, pokkezooi onderdeel van de standaardtaal. In Nederland (niet in België) trad een grotere variatie op binnen de standaarduitspraak, waardoor allerlei vormen die voorheen tot de Hollandse substandaard behoorden, geaccepteerd raakten, zoals de Poldernederlandse klinkers /aai/ voor ij/ei, /au/ voor ui en /aau/ voor ou/au, en de stemloze uitspraak /s/ en /f/ voor z en v (son,finden). Die uitspraken kwamen al in de zeventiende eeuw voor, maar werden toen door de taalbouwers afgewezen; drie eeuwen later worden ze dan eindelijk aanvaard. Ik zie niet goed waarom die variatie in de standaarduitspraak er in België niet zou zijn. Maar zou die variatie niet eerder een onderdeel zijn van de dialecten en tussentalen dan van de standaard? Ik denk niet dat uitspraak gestandaardiseerd is of ooit kan worden; zie ook Standaard of norm? De verschillen in uitspraak tussen Nederland en Vlaanderen lijken misschien evident (een Nederlander in Vlaanderen wordt snel herkend aan zijn uitspraak), maar tussen de Vlaamse streken heb je die immers ook. Als Vlaming heb ik enige ervaring met de uitspraak in de verschillende Vlaamse regio's, maar niet met de Nederlandse, waardoor ik auditief wel snel een Nederlander herken, maar niet een Twenter of een Fries. Ik stel mij voor dat de auteur, als Nederlandse, op dezelfde ongenuanceerde manier naar Vlamingen luistert. Dé Vlaamse tussentaal bestaat niet.

[..] [..] [..] [..] Om te zorgen voor samenhangend taalbeleid tussen Nederland en België is in 1980 de Nederlandse Taalunie opgericht met als doel 'de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België inzake taal en letteren in de ruimste zin'. De Taalunie is onder andere verantwoordelijk voor het bepalen van de Nederlandse spelling.

Het onderhoud van de standaardtaal

Hierboven bleek dat de standaardtaal in de loop van de tijd onder steeds meer mensen werd verbreid. Daarvoor moest die standaardtaal worden onderhouden. Het verband klopt niet: verspreiding en onderhoud staan los van elkaar. Dat gebeurde onder andere door de publicatie van telkens nieuwe gezaghebbende normatieve werken (uitspraakgidsen, spellingregelingen, grammatica's en woordenboeken). Waarschijnlijk "telkens nieuwe", om "steeds meer mensen" te bereiken (online bestond nog niet). In de zeventiende eeuw ging het daarbij vaak niet om complete beschrijvingen van het Nederlands maar beperkte men zich tot problematische onderdelen. [..]

Begin twintigste eeuw leidde het onderhoud van de standaardtaal tot een nieuw genre, namelijk dat van de taaladviesgidsen: in deze gidsen worden woorden of verbindingen verzameld die volgens het oordeel van de auteur uit de standaardtaal moeten worden geweerd (huh? negatieve adviesgidsen dan?). Daarbij gaat het niet langer alleen om uitheemse woorden of constructies. Zo schreef Ch.F. Haje in 1932 een boekje met de omineuze titel "Taalschut. Schrijf weer Nederlandsch", waarin hij allerlei woorden en uitdrukkingen veroordeelde. [..]

[..] Het aantal taaladviesgidsen neemt in de loop van de twintigste eeuw alsmaar toe: Van der Meulen vond er alleen al voor Nederland honderddertig, met een piek tussen 1980 en 2000. De normatieve gidsen voldeden en voldoen aan een behoefte; in deze zelfde periode werden de Nederlandse grammatica's steeds meer beschrijvend, maar een deel van de taalgebruikers heeft behoefte aan duidelijkheid in gevallen waar er een keuze tussen verschillende vormen bestaat, en zij grijpen mis bij de descriptieve grammatica's, die zijn gebaseerd op taalgebruik en frequentie. Daarom nemen zij hun toevlucht (??) tot taaladviesgidsen, die overzichtelijk zijn ingedeeld en zich beperken tot gebruiksproblemen: gevallen waarin taalgebruikers moeten kiezen uit meerdere varianten. Waar niets over wordt gezegd is de onvermijdelijke divergentie aan opinies in die honderddertig adviesgidsen. Samenhang is wel gewenst door taalgebruikers, maar allicht niet gegarandeerd door uitgevers, als er geen centrale controle bestaat. Iedereen kan een website opzetten, en sommigen doen dat ook, maar kwaliteit is allesbehalve gegarandeerd. Kijk zeker eens naar standaardnederlands.nl (die naam dan nog?!); dit is pure internetellende.

Het repertoire aan gebruiksproblemen breidde zich in de twintigste eeuw eveneens steeds meer uit: er wordt aandacht besteed aan spelling, grammaticale constructies als voorzetselgebruik en werkwoordvolgorde, aan interpunctie, aan hoofdlettergebruik, en aan stijl. Bovendien winnen de formuleringen en argumenten in de loop van de tijd aan objectiviteit. De opzet werd nu soms die van een vraagbaak: Spellen we insect of insekt? Na deze dubbele punt hoort geen hoofdletter Is het de meisjes waarmee of de meisjes met wie? Waarna dan niet langer een streng voorschrift volgt, maar een beredeneerde aanbeveling die is toegespitst op sociale omstandigheden (invloed van de sociale norm?), en waarbij de uiteindelijke keuze steeds meer bij de taalgebruiker zelf wordt gelegd (weg van de genegeerde technische norm?). Het doel van de gidsen is vooral taalgebruikers te wijzen op het effect van hun taalgebruik op anderen (huh?). Zo luidt het taaladvies van de Taaladviesdienst van Onze Taal als antwoord op de vraag: 'Wat is juist: "de vrouw van wie hij houdt" of "de vrouw waarvan hij houdt"?':

Het is allebei grammaticaal juist. Veel mensen geven echter op papier de voorkeur aan 'de vrouw van wie hij houdt'. De verwijzing met een voorzetsel + wie wordt bij personen namelijk als de beleefdste vorm gezien. Dit is een opinie, geen advies. Vergelijk ook:
a – Dat zijn mensen op wie je kunt bouwen,
b – Dat zijn mensen waarop je kunt bouwen,
a – Dat is de jongen met wie ik een cursus mozaïeken ga doen.
b – Dat is de jongen waarmee ik een cursus mozaïeken ga doen. [..]
De a-zinnen worden als beleefder beschouwd dan de b-zinnen, maar de b-zinnen zijn grammaticaal ook juist. Met waarvan, waarmee, enz. wordt al eeuwenlang ook naar personen verwezen (dit suggereert dat de a-zinnen beleefder zijn omdat "met wie" naar een persoon verwijst, en "waarmee" niet). De Algemene Nederlandse Spraakkunst, de dikste grammatica van het Nederlands, noemt de verwijzing in de b-zinnen "informeel". Een verband met 'standaard' of niet is op zijn minst onduidelijk; zie ook hier.

De Taaladviesdienst van Onze Taal, de taaladvieswebsite van de Taalunie en in België de Taaltelefoon leveren allemaal dergelijke weloverwogen taaladviezen, en ze worden veel geraadpleegd. Maar het zijn wel parallelle processen!! Toch bestaat naast deze meer descriptieve insteek nog steeds een flinke hoeveelheid taalboekjes waarin fouten 'gewoon fout' worden genoemd, en waarin de makers van vermeende fouten nog steeds 'slordig' of 'niet beschaafd' zijn. (1) Hier wordt gesuggereerd dat die flinke hoeveelheid taalboekjes geen weloverwogen adviezen geven. (2) Gemene gebrekkige aspectscheiding. Het gaat hier immers om twee verschillende dingen, nl. een fout gewoon 'fout' noemen, en de makers 'slordig' noemen! Door ze samen te voegen wordt ook de appreciatie samengevoegd, m.a.w. wordt de negatieve connotatie van iemand niet beschaafd te noemen overgenomen op het gewoon fout noemen van fouten. Als dit met opzet gebeurt is het een vuile techniek. (3) Dat deze "taalboekjes nog steeds bestaan" suggereert ook dat de auteur dat bestaan betreurt.

De ongekende populariteit van de taaladviesgidsen in de vorige en deze eeuw bewijst dat de taalgemeenschap veel waarde hecht aan het opvolgen van de regels van de standaardtaal. Dat heeft ook een sterke sociale functie: door te laten zien dat je de taaletiquette beheerst, plaats je jezelf boven anderen. Weer dat prestige-gedoe; ik voel mij telkens beschuldigd van asocialiteit. De populariteit van de gidsen bewijst ook dat taalgebruikers dikwijls onzeker zijn over wat de regels precies inhouden: daarvoor raadplegen ze de gidsen. Dat betekent dus ook dat de officiële bronnen als de ANS onvoldoende duidelijk zijn, en dat ook niet meer proberen te zijn. Moet daar eens niet naar gekeken worden? Die onzekerheid komt doordat de taalnormen soms botsen met de taalwerkelijkheid – het werkelijke taalgebruik dat de taalgebruikers om zich heen horen – of met het taalgevoel: voor een kind dat thuis dialect spreekt, is hun hebben bijvoorbeeld in overeenstemming met het taalgevoel, terwijl de taalnorm die constructie nog niet tot de standaardtaal rekent. Zie ook Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel. De standaardtaal als technische norm is een houvast bij onzekerheid, of zou dat moeten zijn.

[..] Ongeveer tegelijk met de opkomst van taaladviesgidsen ontstond er wat de taalkundigen James en Lesley Milroy een klachtencultuur noemen: taalgebruikers gaan anderen op de vingers tikken wanneer die volgens hen zondigen tegen een taalregel of een taalnorm. Die klachtencultuur uit zich bijvoorbeeld in ingezonden brieven die lezers naar de krant schrijven over taal- en spellingsfouten die, als we de lezers moeten geloven (maar dat doen we tóch niet…?), alsmaar toenemen. Vaak gaat het overigens niet om fouten maar om taalveranderingen (hupsakee, noem iets een innovatie, en het is geen fout meer; zie ook Zeuren over taal): door de nadruk die onderwijs en media op het ideaal van de standaardtaal leggen (m.a.w. het Standaardnederlands als technische norm gebruiken), zijn lezers er steeds meer van overtuigd geraakt dat er maar één correcte manier is om iets op te schrijven of te zeggen (het is niet OK om schrijven en zeggen samen te noemen, omdat de regels heel anders zijn), veelal de manier die ze lang geleden op school geleerd hebben. Die manier waarderen ze en aan die manier willen ze vasthouden (niet abnormaal), terwijl ze de alternatieven veroordelen als 'fout', 'lelijk' of 'slordig' (overdreven). Er zijn allicht meerdere redenen mogelijk waarom iemand naar de pen of het toetsenbord grijpt om een 'fout' te melden (de kranten vragen er trouwens naar, door een specifieke "Fout opgemerkt?"-link te voorzien). Eén van die redenen is de standaard reden waarom taalpuristen ergens op reageren, nl. de verdediging van een wrijvingsloze communicatie, en niet een aanval op de auteur, zoals linguïsten een reactie zien, en dat allemaal omdat ze de functie van de standaardtaal als technische norm niet meer (willen) kennen. Ook op sociale media als Twitter afficheren sommigen zich nadrukkelijk als taalpolitie, taalpurist of zelfs taalnazi, en in die hoedanigheid veroordelen zij allerlei taalvarianten of taalveranderingen als taalverloedering. Gebrekkige aspectscheiding: taalvariatie en taalfouten worden over één kam geschoren. Als je in Bretagne een Camembert de Normandie produceert krijg je ook een hoop gedonder. Die klachtencultuur is een nieuwe manier waarop de standaardtaal wordt onderhouden. Let nu op. Terwijl namelijk vroeger de culturele elite toezag op de taalregels, kan nu iedere taalgebruiker zich daartoe opwerpen. Zo is het onderhoud van de standaardtaal gedemocratiseerd. (1) Originele gedachtegang, maar hij klopt niet. Is dit echt gemeend? Wil de auteur nu werkelijk beweren dat ingezonden brieven kunnen leiden tot wijzigingen aan de standaardtaal? Dit schiet zelfs voorbij aan het idee van de standaardtaal als sociale norm. Bovendien zijn ingezonden brieven net gebaseerd op afwijkingen t.o.v. de standaardtaal, dus valt er zelfs niets te wijzigen! (2) De afwezigheid van de onderhoudsprocedure is blijkbaar al een evidentie. Ik vrees nu echt dat er absoluut geen sprake (meer) is van een procedure voor het onderhoud van het Standaardnederlands.

Variatie en destandaardisering

Als gezegd werd het taalgebruik vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw informeler en werd de norm van de standaardtaal verruimd (dit gaat over de sociale norm, niet over de technische). Dat is ook te zien in de oordelen van taaladviesgidsen: regelmatig accepteren die variatie in taalvormen, soms volledig, soms onder bepaalde omstandigheden. In de meeste gevallen wordt echter toch nog (zolang het duurt) een eenduidige keuze gemaakt. Als dat voor noemen/heten al niet meer gebeurt (zie hier), dan is de norm al om zeep.

Daarnaast zijn er steeds meer taalregisters of taalvariëteiten opgekomen die naast de standaardtaal worden gebruikt, in ieder geval in de spreektaal. Ja, uiteraard in de spreektaal. Bij schrijftaal heb je geen proces van aanpassing aan je publiek, en in principe dus ook geen variaties. Zo zijn er groepstalen als jongerentaal en straattaal ontstaan. Onder de naoorlogse immigranten met een andere etnische achtergrond en een andere of tweede moedertaal als Berbers, Koerdisch, Marokkaans-Arabisch, Papiaments, Turks of Sranantongo zijn nieuwe variëteiten van het Nederlands opgekomen, het zogenoemde etnisch Nederlands. In Vlaanderen wordt het 'Algemeen Cités' gesproken door jongeren uit de cités, de arbeiders- en migrantenwijken in de steden (cités zijn de woonwijken rond industriële sites, vooral koolmijnen), met invloed van het Limburgs, Italiaans, Grieks, Spaans, Frans, Engels, Portugees en Turks. Deze variëteiten raken in Nederland en België o.a. bekend en populair via Nederlandstalige hiphop.

Ook de houding tegenover de dialecten is veranderd. Terwijl er, door de fixatie op de standaardnorm, in een groot deel van de twintigste eeuw op de dialecten werd neergekeken (door wie dan wel?), vond er aan het eind van de eeuw een revival van de dialecten plaats, een 'dialectrenaissance'. Het dialect krijgt prestige (jakkes, dat weer) en wordt gebruikt in nederpop, in radio- en tvuitzendingen, in kerkdiensten, door cabaretiers en in literatuur. Van Het Zesde Metaal versta ik nog altijd weinig; ma onweisjiltniks… Ik vrees wel dat het Standaardnederlands al naar de wuppe is. Ook in sociale media wordt dialect gebruikt, vaak overigens beperkt tot enkele typische dialectwoorden of dialectkenmerken. Van sommige dialecten worden spellingregels, leerboeken of woordenboeken gepubliceerd. Doorgaans zijn dat bronnen van discussies; Het Bilzers Woordenboek kon onmogelijk rekening houden met de variaties in de dertien (!) deelgemeenten (ooit van een krauwkèèr gehoord?). Zo ondergaan de dialecten een zekere standaardisering (eerder vervlakking), enigszins vergelijkbaar met die van de standaardtaal in een eerdere periode. Klopt niet. Dialecten veranderen niet, zolang er nog ouderlingen zijn die ze spreken. Jongere gebruikers neigen eerder naar afgeleide tussentalen, en in die zin kan je wel spreken van een vervlakking van dialecten tot tussentalen (de punten tussen de bodem en de top van de kegel). Dit is geen standaardisering, en het proces is dan ook niet te vergelijken met een evolutie van de standaardtaal. Ik moet toch regelmatig constateren dat het betoog een gebrek aan logica vertoont. Ondertussen worden de meeste dialecten, zowel in Nederland als in België, steeds minder doorgegeven aan de volgende generatie, al zijn er duidelijke verschillen per dialect: in Nederland staat het Limburgs naast de tweede taal Fries het sterkst, in België het West-Vlaams. (1) Waar komt dát vandaan?? Misschien van het internet? (2) Dat de Friezen in 1956 iets klaar kregen als de Friese taal vind ik sterk. Maar, uit Wikipedia: "deze dialectverschillen (uit de 17e/18e/19e eeuw) verminderen in de ontwikkeling van een algemeen Standaard-Fries, dat al bestond als geschreven taal, maar nu ook als gesproken taal gelding verwerft" (!!). Dus de geschreven taal, m.a.w. de technische norm, is de basis voor het Fries als bestuurstaal. Waarom zou dat met Standaardnederlands anders moeten zijn? (3) Ik betwijfel overigens of iets als "het Limburgs" wel bestaat. In Belgisch Limburg lijkt mij dat alvast niet realiseerbaar, als je kijkt naar de grote verschillen oost-west en noord-zuid, en waarom zou dat in Nederland anders liggen? Naarmate het prestige van de dialecten hoger wordt, neemt paradoxaal genoeg het gebruik ervan dus af. Het gebruik neemt af, om hoger gemelde redenen; prestige heeft daar niets mee te maken (heemkundige kringen willen ook gewoon een bezigheid), en van een paradox is dan ook geen sprake (zelden trouwens).

Ook in België neemt het dialectgebruik in de eenentwintigste eeuw af, maar in de twintigste eeuw hadden de dialecten er nog een sterke positie. Ja OK, we liepen achter, door de 'persistente' :-) verfransing. Daardoor was de stap naar het Standaardnederlands voor veel mensen erg groot. Als gevolg hiervan ontstonden er in de jaren tachtig tussentalen, door Geert van Istendael 'Verkavelingsvlaams' genoemd (zie hoofdstuk 4). Dat begrijp ik niet. Alsof er in Nederland geen tussentalen bestaan, in de vorm van 'omgangstaal' of streektaal (regiolecten). Deze tussentalen liggen qua taalvormen tussen de dialecten en de standaardtaal in en fungeren als informele bovengewestelijke omgangstaal. Ik maak mij sterk dat dit geldt in elk land. De tussentalen (in Vlaanderen) kennen allerlei dialectinvloeden (uiteraard; elke taal krijgt invloeden van talen erboven en eronder), zoals het weglaten van de h (ik eb, ik oor), het verkorten van functiewoorden (da 'dat', goe 'goed'), het gebruik van het persoonlijke voornaamwoord gij en het verkleiningsachtervoegsel -ke. Onder taalkundigen (bv. de voormalige taalexpert van de VRT; zijn functie is intussen gewijzigd) bestond aanvankelijk veel weerstand tegen deze tussentalen. Door o.a. de toegenomen mobiliteit en de commerciële televisiezender VTM neemt het gebruik van tussentaal nog steeds toe, en dat gaat ten koste van het gebruik van zowel het dialect als de standaardtaal. Daardoor kent België een vorm van tweetaligheid: in informele en semi-formele situaties wordt meestal de tussentaal gesproken, maar in formele spreektaalsituaties en als schrijftaal wordt de standaardtaal gehanteerd. Tweetalig is te simpel. Ik herhaal: in elke situatie kies je de taal waarmee je het best denkt te kunnen communiceren met je omgeving, en dat is Standaardnederlands, of een dialect, of iets anders ergens in de grote ruimte daartussen. Hiermee wordt de officiële status van het Standaardnederlands bevestigd, terwijl toch de oude wens tot een eigen Vlaamse omgangstaal of tussentaal (wens? van wie dan?) gerealiseerd wordt. (1) Dit is wel héél ver gezocht. Gaat het hier over de beruchte standaardtaalideologie waar Vlaamse linguïsten nog altijd van wakker liggen (zie hier)? (2) Er heerst bij velen nog een misverstand over die 'tussentaal'. Er is immers niet één tussentaal. Ik kom terug op de metafoor van de kegel, waar op de bodem alle dialecten liggen, ongeveer zoveel als er dorpen zijn, en in de top zit het Standaardnederlands. Alle posities daartussen vertegenwoordigen tussentalen, en dat zijn er bijgevolg meer dan dialecten. Naarmate je in meer verschillende omgevingen terechtkomt (door hobby's, school, relaties, werk) kom je bij 'hogere' tussentalen terecht, als "grootste gemeen veelvoud", wiskundig gesproken. De standaardtaal heeft in België prestige. De tussentaal heeft onder ouderen geen prestige, maar geldt onder jongeren als hip, modern en cool; ze heeft dus verborgen prestige (ik hoor precies Stef Grondelaers praten), wat mede het toenemende gebruik ervan verklaart. Ik ga het niet blijven herhalen.

[..] [..] [..] [..] Nu in de eenentwintigste eeuw de variatie binnen de standaardtaal toeneemt en er steeds meer taalvariëteiten naast de standaardtaal ontstaan, spreekt men wel van destandaardisering of het einde van de standaardtaal, zoals de titel van een boek van Joop van der Horst uit 2008 luidt; zie ook het citaat van Jan Stroop boven aan dit hoofdstuk. De uniforme standaardtaal lijkt uiteen te vallen in een heel spectrum van geaccepteerde variëteiten. Hoewel standaardisering wordt gekenmerkt door het onderdrukken van variatie, is een standaardtaal zonder variatie echter ondenkbaar: ook in het verleden heeft er altijd variatie bestaan binnen het Standaardnederlands. Taalgebruikers hebben nu eenmaal behoefte aan synoniemen en verschillende manieren om hetzelfde uit te drukken. De standaardtaal – hoe die er ook uit ziet – heeft nog steeds een groot maatschappelijk draagvlak, ze wordt verbreid door de media en het onderwijs, en er wordt druk gewerkt aan het onderhoud ervan, onder andere door de klachtencultuur van de taalgebruikers. Dit doet de deur dicht. (1) De verwijzing naar het citaat van Jan Stroop bevestigt nogmaals het standpunt van de auteur; voor haar mag de standaardtaal uiteenvallen. (2) Opnieuw leidt het vlag-en-ladingprobleem met de term 'norm' tot foutieve conclusies en misverstanden. Standaardisering wordt gekenmerkt door onderdrukking van variatie in de technische norm (!); een standaardtaal zonder variatie is ondenkbaar in de sociale norm (!). Het onvermogen om het verschil te zien maakt het hele boek waardeloos. Het wordt echt wel hoog tijd om dat onderscheid te selecteren, te codificeren, functioneel uit te breiden en te implementeren. (3) Synoniemen en variatie staan los van elkaar! De variatie die wordt geboden door synoniemen is een heel andere dan die van taalvariëteiten. Weer een vlag-en-ladingprobleem op basis van gebrekkige aspectscheiding. (4) Ik betwijfel sterk of de 'klachtencultuur' een reële bron voor onderhoud van de standaardtaal vormt. Klachten zijn net gebaseerd op afwijkingen van de standaardtaal, en dus richt een eventuele correctie zich op de gewraakte tekst, en niet op de standaardtaal. (5) Dat een gewaardeerde taalexpert dergelijke redeneringen maakt en publiceert vind ik zorgwekkend. Hopelijk is dit allemaal ondoordacht.

Het ideaal van de standaardtaal verdwijnt dus niet. Dat volgt niet uit de vorige paragraaf, gezien punt (3). Wél worden de normen en regels verruimd. In de sociale norm, OK. In de technische norm niet. Dat is echter niet voor het eerst: eind negentiende eeuw werd de kloof die eerder was ontstaan tussen de gecultiveerde schrijftaal en de spreektaal gedicht ten gunste van de spreektaal (door het vereenvoudigen van naamvallen) – die verandering was misschien wel even groot als de verruiming die de standaardtaal nu doormaakt (het vergoelijken van noemen/heten en hun hebben lijkt mij anders niet bepaald een vereenvoudiging). Doordat in de loop van de twintigste eeuw de norm van de standaardtaal steeds strakker werd, vatte de mening post dat de norm steeds meer geperfectioneerd zou worden, totdat uiteindelijk iedere (dialect)variatie zou zijn verdwenen (ik blijf betwijfelen dat dit de bedoeling was). Die opvatting blijkt onjuist: de bandbreedte van het gebruik is weer verruimd. Eigenlijk ligt dat ook voor de hand: het feit dat de standaardtaal tegenwoordig door het grootste gedeelte van de bevolking wordt gebruikt en niet meer beperkt is tot een kleine culturele elite, leidt automatisch tot grotere variatie. Voor de sociale norm, ja, niet voor de technische. Maar opnieuw: veronderstellen dat je een procedure voor de omzetting van wijzigingen in de spreektaal naar de schrijftaal kunt missen, kan uiteraard alleen als je denkt dat de standaardtaal alleen maar als sociale norm bestaat. Steeds meer mensen gaan zich in het dagelijks leven van meerdere taalregisters of variëteiten bedienen, en de standaardtaal is slechts een van de gebruikte registers. Maar dat is in grote delen van de wereld al eeuwen de gebruikelijke situatie: meertaligheid komt veel vaker voor dan eentaligheid. Ik zie geen verband? Gaat het om taalvariëteiten? Ook het beleidsorgaan de Taalunie, opgericht om de positie van het Standaardnederlands in Nederland en België te versterken, erkent en ondersteunt de variatie die tegenwoordig binnen het Nederlands bestaat en ziet die niet als bedreiging voor het Standaardnederlands. Het lijkt wel zinloos hier tegenin te gaan. Zo wordt op de website verklaard: 'De Taalunie zet zich in de eerste plaats in voor het Standaardnederlands, maar wil dat andere variëteiten van het Nederlands en andere talen binnen de samenleving evenzeer waardering krijgen en goed kunnen worden gebruikt', en 'Voor de Taalunie draagt ook het gebruik van niet-standaardtalige variëteiten bij aan de vitaliteit van het Nederlands, zoals tussentalige vormen, dialecten en sociolecten.' Dat doet allemaal geen afbreuk aan het nut van de technische norm.

Ondertussen verliest het Standaardnederlands in één domein duidelijk terrein, namelijk in het hoger onderwijs. Dit gaat over het Engels. Die evolutie aangrijpen om te beweren dat het Standaardnederlands terrein verliest, vind ik toch stilaan van kwade wil getuigen. Die evolutie heeft immers niets met de standaardtaal te maken. [..] [..]

De omvang van het bewuste ingrijpen in de standaardtaal

Als slot van dit boek besteed ik aandacht aan de vraag in hoeverre de standaardtaal het resultaat is van menselijk ingrijpen. In alle hoofdstukken kwam ter sprake hoe gezaghebbende taalgebruikers in de renaissance taalregels en taalnormen formuleerden om de bestaande variatie in te dammen. Zelfs dát lijkt mij nu niet helemaal OK. Immers, wie zegt dat zij dat deden om de variatie in te dammen? Je kan niet alle variaties beschrijven, vermits die schier oneindig zijn, bijgevolg worden beschrijvingen vanzelf beperkt, of je dat nu wil of niet. Het lijkt dus evident dat de vorming van de standaardtaal mensenwerk is geweest (die 'dus' snap ik niet). Toch menen sommige taalkundigen (zijnde?) dat taalopbouw en bewust ingrijpen in de taal onmogelijk zijn. Alleen de spelling beschouwen ze als het gevolg van menselijk ingrijpen, maar dat zou niet gelden voor andere aspecten van de taal, met name de grammatica: 'De standaardtaal is ons overkomen […], dat er […] gestuurd is, is zeer discutabel,' en 'Wie de loop van de geschiedenis bestudeert, komt […] al snel tot de conclusie dat bewust ingrijpen in taal niet lukt.'

[..] [..] [..] [..] Uiteraard zijn lang niet alle taalregels van de zeventiende-eeuwse spraakkunstenaars bewaard gebleven: met name hun regelgeving met betrekking tot naamvallen en woordgeslachten heeft de tand des tijds niet doorstaan, want ook een standaardtaal verandert en ontwikkelt zich. Het feit dat de naamvallen en woordgeslachten inmiddels, na drie eeuwen tegenwerking, zijn verdwenen betekent dus niet dat het menselijk ingrijpen is mislukt. Dat ingrijpen heeft namelijk gezorgd voor een enorme vertraging in de natuurlijke taalontwikkeling. De naamvallen zijn drie eeuwen lang in de schrijftaal gebruikt terwijl ze al uit de spreektaal waren verdwenen. Hoe zouden ze dat nu kunnen weten? Opnamen van spreektaal uit de zeventiende eeuw? Het verschil tussen het mannelijk en vrouwelijk woordgeslacht is zelfs officieel nog steeds niet helemaal opgeheven, al komt dit al eeuwen niet meer voor in de noordelijke spreektaal (huh?); zo gelden woorden met bepaalde achtervoegsels (-ing, -age, etc., zie hoofdstuk 8) tot op heden als vrouwelijk. De Poldernederlandse klinkers zijn drie eeuwen lang geweerd uit het Standaardnederlands (en sommige taalgebruikers beschouwen ze nog steeds als substandaard), terwijl die klinkers in het Engels en Duits al in de zeventiende eeuw zijn ingeburgerd.

[..] Taalsturing speelt niet alleen bij de vorming van een standaardtaal een rol, maar ook bij het onderhoud ervan. Over het effect van taaladviezen en taalsturing op het taalgebruik in de twintigste en eenentwintigste eeuw is echter nog maar weinig bekend. Evenmin is er tot nu toe onderzoek gedaan naar de mate waarin taaladviezen zijn gebaseerd op daadwerkelijk taalgebruik. Deze zaken worden momenteel onderzocht door promovendus Marten van der Meulen. Hij heeft onder andere gevonden dat in bepaalde schrijftaalgenres het voorschrift om de onverbogen vorm heel te gebruiken in constructies als een heel grote auto veelal wordt nagevolgd, terwijl in de spreektaal een hele grote auto duidelijk de overhand heeft (in Vlaanderen eerder 'nen hele groten otto'; de afwijking heel/hele is allicht gewoon een kwestie van tussentaal, en niet van verbuiging in de standaardtaal). Ook blijkt dat groter dan – ingevoerd door de renaissance-taalbouwers – door alle lagen van de bevolking vaker wordt geschreven dan groter als. Dat het om een regel gaat die nog steeds enigszins kunstmatig is, blijkt uit het feit dat het onderwijs een rol speelt: hoger opgeleide taalgebruikers gebruiken vaker dan dan lager opgeleide? (1) Zijn we het nu niet aan het omdraaien? De regel is "groter dan", en hoger opgeleiden volgen eerder de regels, zou ik denken? (2) Dat "groter dan" vaker wordt geschreven dan "groter als" bewijst het effect van de standaardtaal (en het nut voor de stabiliteit ervan), ook al wordt (volgens linguïsten) "groter als" heel vaak gezegd (allicht in tussentaal dan). Interessant is ook dat de veroordeling van groter als in de loop van de twintigste eeuw steeds strenger is geworden (is dat zo?), terwijl de algehele tendens, zo bleek boven, was dat in die periode de norm (de sociale waarschijnlijk) juist werd verruimd en meer variatie werd geaccepteerd. Als groter als wordt veroordeeld is dat t.o.v. de technische norm; als meer variatie wordt geaccepteerd gaat het over de sociale norm. Mensen toch.

Natuurlijk is niet de hele grammatica of taalstructuur van het Nederlands van bovenaf opgelegd: het menselijk ingrijpen in de standaardtaal beperkt zich tot de gevallen waar er variatie bestaat en waar die variatie wordt opgemerkt door de taalgebruikers (en de communicatie stoort). De meeste zaken op het gebied van woordvolgorde, het gebruik van lidwoorden, voorzetsels en hulpwerkwoorden, de overeenstemming tussen onderwerp en persoonsvorm e.d. zijn niet gestuurd door de spraakkunstenaars. De standaardtaal is dus niet alleen maar mensenwerk, maar een combinatie van natuurlijke taalontwikkeling en bewust gemaakte en gestuurde keuzes. Bepalen wat als standaard wordt gekenmerkt en wat niet, is wel degelijk mensenwerk. Het Standaardnederlands is deels nature en deels nurture, deels natuur en deels cultuur (die klassieke nature/nurture tegenstelling past hier als een tang op een varken; ik vermoed dat de auteur hier instinctief aanvoelde dat er toch nog iets anders moet zijn dan de sociale norm). De vorm van de huidige standaardtaal (vorm?) is dan ook slechts te begrijpen als we kennis bezitten van het verleden (dat geldt enkel voor de sociale norm, niet voor de technische). Wat een sterk argument is voor het in stand houden van de historische taalkunde van het Nederlands, een vak dat aan de universiteiten steeds minder aandacht krijgt. Ook klassiek: nog even het eigen werkveld verdedigen.

'Nu onze reis ten einde is, willen we de zeilen strijken, de steven naar land wenden, en de
haven in lopen, met deze woorden tot besluit […]: Leef lang, vaarwel, en als je liet beter kunt dan
ik, publiceer het dan gerust; zo niet, stem dan in met mijn opvattingen. ' – met deze woorden eindigde
Arnold Moonen in 1706 zijn grammatica, en ik sluit me graag bij hem aan. (1) Klopt niet; mensen kunnen het met veel dingen oneens zijn zonder daarop te (willen of kunnen) reageren. (2) Ik ben het niet eens, en ik héb het gepubliceerd. Ik ben benieuwd wie zich daarbij aansluit.


Epiloog

Spreken en schrijven

Ik vind dit eigenlijk wel een moeilijke discussie. Je moet met zoveel verschillende aspecten rekening houden dat er gemakkelijk hier en daar eentje genegeerd wordt. En ik ben tenslotte geen taalwetenschapper. Een aspect dat dikwijls op de achtergrond blijft, zeker in het betoog van Van der Sijs en andere taalexperten, is het grote verschil tussen spreektaal en schrijftaal. Eerder al gezegd: spreektaal kies je volgens de omstandigheden (de sociale norm), in schrijftaal volg je de standaard (de technische norm). Misschien biedt dit onderscheid wel handvatten (en niet handvaten, zoals zelfs de Taalunie tolereert) om de discussie te vereenvoudigen. Een regel zou kunnen zijn: het Standaardnederlands is de (technische) norm voor geschreven taal, maar niet voor gesproken taal. En voor de rest hebben we de kegel met de dialecten op de bodem, de standaardtaal in de top, en alle tussentalen daartussenin.

Een andere manier van benaderen is kijken naar de kwadranten bij opdelingen spreektaal/schrijftaal en technisch/sociaal:

  1. Schrijftaal / technisch: om te schrijven gebruik je in principe de standaardtaal, omdat alleen díe genormeerd is.
  2. Schrijftaal / sociaal: wie wil mag bij het schrijven gerust afwijken van de standaardtaal; hoe groter de afwijkingen, hoe sterker de te verwachten reacties, positief of negatief.
  3. Spreektaal / technisch: de standaardtaal is één van de vele mogelijke richtlijnen bij de keuze van een spreektaalvariëteit in specifieke omstandigheden, maar wordt in de praktijk zelden gekozen, en hoogstens benaderd.
  4. Spreektaal / sociaal: ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is; alles mag.

Basale fouten

Basale fouten genoeg in de beide gefileerde hoofdstukken. Een vlag-en-ladingprobleem als dat van Oost-Vlaanderen is dan nog klein, vergeleken met het negeren van het onderscheid tussen de technische en de sociale norm van de standaardtaal. Diverse analysen in de afgelopen drie jaren hebben uiteindelijk geleid tot mijn opinie dat de oorzaak van spanningen rond het Standaardnederlands ligt bij, nog maar eens, een basale fout: het vlag-en-ladingprobleem met de term 'norm'. De filering hierboven heeft die opinie nog versterkt. Hopelijk kan een beter begrip van die basale fout dan ook leiden tot een verlichting van de spanningen.

Fouten en de norm

Vandaag in de Taalpost nr. 2505, in de sectie Taalnieuws: Dertien taalfouten waar we maar aan moeten wennen. Het blijkt te gaan om een bijdrage van Japke D. Bouma, die zich ergert aan de overmaat aan taalfouten die tegenwoordig normaal schijnt te moeten gevonden worden (of te moeten worden gevonden?)(of gevonden te moeten worden?)(typisch voer voor hedendaagse taalwetenschappers)(… "die tegenwoordig normaal lijkt te zijn" was beter geweest). Het volledige artikel in de NRC zit achter een betaalmuur; er is een verkorte versie toegankelijk op LinkedIn. Van Bouma verwacht je niet anders dan een luchtige commentaar bij kleine en grote ergernissen, maar veel taalgebruikers weten niet meer beter. En de Taalunie vindt het allemaal prima hoor, onder het mom van taalvariatie…

In veel van de fouten waar Japke D. Bouma het over heeft gaat het om kwadrant 2 van hierboven: afwijkingen van de standaardtaal bij het schrijven. Bij 'afwijkingen' dacht ik eerst niet aan fouten, maar eerder aan stijlkenmerken zoals de virtuositeit en overdaad van Ilja Leonard Pfeijffer, of eigengereide versies van de spelling, dingen die kunnen leiden naar een literatuurprijs als ze goed zijn, of naar een meewarige veroordeling als ze niet deugen. Maar inderdaad, gewoon een fout maken kan en mag dus ook. Bij sommige fouten wordt geschreven wat je hoort (bv. "jou fiets"), gokken over uitgangen geeft dt-missers, nog andere fouten komen recht uit een tussentaal ("me werk"). Er is niks mis met een afwijking van de norm (ja, de technische, uiteraard) als je weet wat je doet, maar daarvoor moet je de norm wel kennen. Wie "jou fiets" schrijft kent de norm niet meer, of beschouwt ze niet als een richtlijn.

Als Bouma op LinkedIn begint met "correcte, foutloze taal boeit echt helemaal niemand meer, zie ik overal om me heen", bedoelt ze allicht dat dit soort fouten toeneemt. Wat dan weer begrijpelijk is als je hierboven ziet welke ondersteuning de technische norm nog krijgt van de taalwetenschappers, nl. geen meer. Integendeel. In hoofdstuk 0, onder de titel Standaardisering, ik kopieer: "de standaardtaal zorgde voor uniformering: de taalvariatie werd in de standaardtaal onderdrukt doordat een bepaalde taalvorm tot de (prestigieuze) standaardvorm werd verheven, de zogenaamd correcte vorm, terwijl de alternatieve taalvormen als onjuist werden verworpen – hoewel er taalkundig gezien geen bezwaar tegen deze vormen is". 'Uniformering' is een vies woord geworden, variatie inperken mag niet meer, 'correct' bestaat niet meer, en taalkundig moet totale vrijheid heersen. Jongeren pikken dat uiteraard op, in de klas en op straat. Er is weliswaar verstorende invloed van SMS-taal, maar het échte probleem is het wegvallen van de technische norm van het Nederlands. Ook jongeren zijn heus wel in staat om te leren omgaan met registers, en de geschikte taalvariëteit te kiezen, maar als we niets doen aan stadium 4 van de standaardisering van de taal (zelfde sectie Standaardisering hierboven), nl. de acceptatie en het gebruik van de vastgestelde normen door de gemeenschap, d.w.z. de implementatie, waarbij de standaardtaal sociaal en geografisch wordt verbreid, dan loopt het gewoon verder in de soep.

Digitalisering

Ik heb mij al jaren afgevraagd waarom die taalwetenschappers zo sterk van richting veranderd zijn, van prescriptief naar descriptief. Uit de bespreking van Hoofdstuk 0 hierboven: zou het kunnen dat de relatief recente beschikbaarheid van digitale bronnen van taalgebruik de aanleiding is geweest om meer descriptief te gaan werken? Het Instituut Nederlandse Taal geeft informatie over grote verzamelingen geschreven of gesproken teksten (corpora) en gestructureerde datasets met woorden en taalkundige informatie (lexica). Ideale bronnen voor taalonderzoek zonder de straat op te moeten. Nu heb ik bij digitalisering en technologie regelmatig serieuze bedenkingen (zie hier en hier), meestal omdat efficiëntie voorrang krijgt op effectiviteit, en dat risico bestaat allicht ook bij taalonderzoek. Het is heel verleidelijk om die grote corpora te zien als een handige informatiebron, zonder je af te vragen of de inhoud wel OK is (rommel in, rommel uit), of wat je daarmee wil bereiken (effectiviteit). Het is dan ook heel verleidelijk om de evolutie van "hun hebben" en "ik noem Jan" te zien als een onderzoeksobject, in plaats van de standaardtaal sociaal en geografisch te verbreiden.

Noemen/heten

Als ik één fenomeen centraal zet in de analysen van de afgelopen jaren, dan is het wel het gebruik van noemen in plaats van heten (als in "ik noem Jan"), tegenwoordig in zowat heel Vlaanderen; de casus "hun hebben" is een gelijkaardig fenomeen in Nederland (zie Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel). Online adviesdiensten zijn voorlopig nog duidelijk: noemen is een naam geven, heten is een naam hebben, en dus is "ik noem Jan" fout, wat nog niet betekent dat dat laatste zo duidelijk wordt gezegd. Ik herhaal een uitspraak van Van der Sijs uit Hoofdstuk 10: "Toch bestaat naast deze meer descriptieve insteek nog steeds een flinke hoeveelheid taalboekjes waarin fouten 'gewoon fout' worden genoemd, en waarin de makers van vermeende fouten nog steeds 'slordig' of 'niet beschaafd' zijn". De uitdrukking "vermeende fouten" en de gebrekkige aspectscheiding (een fout 'fout' noemen vs. de spreker 'onbeschaafd' noemen) zijn veelzeggend voor de taalwetenschappelijke verachting van de prescriptieve functie van de standaardtaal.

Er bestaat nog steeds een risico dat "ik noem Jan" verder verspreid geraakt, zeker naarmate Jan :-) en alleman teksten online kan gooien waar fouten in staan. Ik loop trouwens zelf een behoorlijk risico om bij te dragen aan de ellende, als taalwetenschappers gaan tellen hoeveel keer "ik noem Jan" voorkomt in blogartikelen… (het belangrijkste risico van online informatie en generatieve AI: begrip en context ontbreken).

In Normen en taalevolutie nam ik contact op met de ANS, omtrent voorbeeld 11 uit de ANS sectie 29.4 over meervoudige ontkenningen: "dus 't stad gaat geen eigen IT-mensen niet meer hebben maar dat gaat Digipolis noemen". Overduidelijk een uitspraak uit het Antwerpse (wat doet dat dialect eigenlijk in de ANS?). Ik argumenteer dat de uitdrukking "dat gaat … noemen" hier niet thuishoort omdat ze tegen de norm ingaat, en niets te maken heeft met meervoudige ontkenningen (zie ook Het gewraakte voorbeeld). De ANS antwoordt (zie hier) dat het voorbeeld zal vervangen worden door "Plots is het genoeg, hè. Dan heb ik er echt geen zin niet meer in", ook afkomstig uit het Corpus Gesproken Nederlands. Dat voorbeeld wordt zichtbaar bij een volgende update van de website. De wijziging van de ANS-website zou gebeuren "ergens in de eerste helft van 2024"; ik blijf nog even in blijde verwachting.

Conclusie

Basale fouten helpen de maatschappij om zeep.