Taalwetenschappers en taalevolutie

Ooit heb ik verondersteld dat taalwetenschappers ervoor zorgen dat onze Nederlandse taal een optimaal bruikbaar communicatiemiddel blijft, maar dat is alweer een hele tijd geleden. Tegenwoordig moet je wat opletten, of ze maken de taal nog complexer dan ze al is. Deze analyse toont een favoriete bezigheid van linguïsten, nl. nieuwe taalelementen ontdekken.

Uit de Taalpost nr. 2497 van 20-03-2024:

Het online tijdschrift Neerlandistiek wijdde deze week welhaast een special aan een zin die vorige week verscheen in een interview met schrijfster Connie Palmen: "Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat is van ergens graag bij hadden willen horen en dat dat niet is gelukt, om welke reden dan ook". Wat moet dat hadden daar?

Maar liefst twee taalkundigen bogen zich over deze constructie: Henk Wolf (van Oldenburgische Landschaft) en Ronny Boogaart (van de Universiteit Leiden). Taalkundige Marten van der Meulen vond de discussie onder het stuk van de laatste dan weer heel teleurstellend.

In de artikelen van deze drie heren komen twee recente opmerkingen uit deze blog samen:

Hieronder de drie artikelen, in chronologische volgorde, onder het fileermes. Het gaat hier om taalwetenschap op het scherp van de snee. Ik heb niet de ambitie om foutloos Standaardnederlands te schrijven, wel om basale fouten te vinden.

De originele teksten hieronder staan in schuinschrift; wat daarin werd benadrukt door schuinschrift staat hier onderlijnd. Mijn ingevoegde commentaar staat in klein groen, volledige paragrafen ook in gewone tekst.


Het ergens bij hadden willen horen

17 maart 2024 door Henk Wolf

Op 9 maart stond er (?) in de Volkskrant de weergave van een lang gesprek tussen de journaliste Sara Berkeljon en schrijfster Connie Palmen. Tijdens dat gesprek vraagt mevrouw Berkeljon haar gesprekspartner waaronder haar overleden levensgezel Ischa Meijer het meest had geleden. Ze geeft daarop het volgende antwoord:

"Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat is van ergens bij hadden willen horen en dat dat niet is gelukt, om welke reden dan ook." Klinkt alvast alsof Connie Palmen even last had van een vreemde kronkel in haar brein. Velen hebben dat al op jongere leeftijd.

De werkwoordreeks hadden willen horen is heel interessant. Alsjemenou. De systematiek (?) van het Nederlands sluit die namelijk uit, die zou leiden tot hebben willen horen. Toch klinkt hadden willen horen niet zo gek. Omdat het van Connie Palmen komt? Een kronkel is een kronkel, hoor. Als we aannemen dat er diverse paren ogen over een krantenstuk gedaan (?)(dat moet allicht 'gaan' zijn; zo gemakkelijk heb je last van een kronkel :-) voor dat gedrukt wordt (maar zouden we dat wel aannemen?), mogen we ook aannemen (misschien niet dus?) dat de formulering niemand zodanig heeft gestoord dat ie zich geroepen heeft gevoeld de formulering aan te passen. De kronkels van gezaghebbenden worden wel eens aangezien voor exceptionele creativiteit; zie De nieuwe kleren van de keizer.

Hoe zit de werkwoordreeks in elkaar?

Allereerst: hoe zit de werkwoordreeks in elkaar? Taalkundigen hebben voor elk fenomeen wel een naam; als je meer werkwoorden dan nodig aan elkaar zult willen geplakt hebben is dat een werkwoordreeks. We hebben hier te maken met een gezegde dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Dat zodanig geconverteerde stukje zin vormt met van de voorzetselgroep van ergens bij hadden willen horen. (1) Zinsontleding is niet mijn specialiteit; ik voel mij hier wat ongemakkelijk. (2) Intermezzo voor AI-critici: op de vraag aan MS Copilot "wat is een werkwoordreeks?" zegt dat ding niets over werkwoordreeksen, wel over werkwoorden, en geeft het zeven referenties, waarvan er twee al niet meer bestaan, en de andere vijf (waaronder twee van "Onze Taal") het woord 'werkwoordreeks' niet bevatten…; wie heeft daar wat aan?

In dat gezegde is horen het hoofdwerkwoord, dat ergens bij als voorzetselvoorwerp selecteert (?)(alsof 'horen' een keuze had). Het hoofdwerkwoord wordt gemodiceerd (huh?; op de vraag naar de betekenis van 'modiceren' geeft Copilot een uitleg voor 'mediteren'; Google houdt het op 'modificeren' :-) door twee hulpwerkwoorden: het modale (een wijze uitdrukkend?) willen en het perfectieve (een voltooiing uitdrukkend) hebben. Met dat laatste wordt uitgedrukt dat de betekenis van het gezegde op een moment van toepassing was die voor een ander referentiemoment ligt (hier krijg ik kop noch staart aan). Een effect dat in veel van mijn besprekingen van boeken en artikelen terugkomt is dat lezers bij zinnen met rare constructies of kromme redeneringen hun denkniveau verlagen om de zin te kunnen laten passeren (werkwoordreeks!), met een verminderde aandacht tot gevolg. Na deze paragraaf begin ik de schrijverd te verdenken van opzet.

Dat referentiemoment wordt hier zelf ook al met een perfectief hulpwerkwoord uitgedrukt, namelijk zijn, in het zinnetje dat dat niet is gelukt (ik zie geen moment?), dat in de voltooid tegenwoordige tijd staat. In een zin met een persoonsvorm (d.i. een werkwoord in een vorm aangepast aan het onderwerp; zie het Taalloket; de term 'persoonsvorm' stelt overigens een groot vlag-en-ladingprobleem, omdat de term op zich verwijst naar de vorm van een persoon, en niet van een werkwoord) kun je makkelijk uitdrukken dat iets nog eerder plaatsvond door de voltooid verleden tijd te gebruiken (ik volg niet), dus zo:

Hij had ergens bij willen horen (v.v.t.) en dat is niet gelukt.

In een zelfstandig gebruikt gezegde kan dat echter niet, daar ontbreekt de persoonsvorm en wordt de infinitief (onbepaalde wijs, het "hele werkwoord") gebruikt, hebben dus. Alleen lijkt dat niet te passen, doordat het dubbele gebruik van de voltooid tegenwoordige tijd het erbij hebben willen horen en het gelukt zijn op hetzelfde moment in de geschiedenis lijkt te plaatsen. Ik ben het nu helemaal kwijt.

Verledentijdsinfinitief

Iemand – misschien Connie Palmen zelf, misschien de journaliste of iemand die de tekst heeft gecorrigeeerd (enfin, iemand met een kroonkel) – moet in een oogwenk deze handicap van het Nederlands genezen hebben met een kunstgreep: het toevoegen van een verledentijdsvorm van de infinitief. Zoiets bestond niet (en nu ineens wel?), maar het lijkt hier goed te passen en eerlijk gezegd klinkt de zin die mevrouw Palmen in de mond wordt gelegd helemaal niet zó vreemd. Ik stel mij niet voor dat een journalist of corrector een dergelijke uitdrukking in de mond van Connie Palmen zou hebben willen leggen (werkwoordreeks!), wel dat een uitspraak van Palmen letterlijk wordt overgenomen, uit respect (de kleren van de keizer).

Dat kan weleens komen (zou weleens kunnen komen?)(werkwoordreeks!) doordat verledentijdsvormen in het meervoud in het Nederlands sowieso sterk op infinitieven lijken. Ze kunnen dan gaan parasiteren (ook dát nog!) op zulke infinitieven, door op een plekje te gaan staan dat tot dan toe aan infinitieven was voorbehouden, maar met behoud van hun functie om twee stappen terug te zetten in de tijd. Zinsontleding lijkt mij ineens een academische studie op zich. Die "twee stappen terug" wordt verderop verklaard.

Parasiterend gedrag

Parasiterend gedrag heb ik wel eerder bij werkwoorden gevonden. Zo sluipt er in het Nederlands af en toe een verledentijdsvorm uit de aantonende (?) naar de gebiedende wijs, bijvoorbeeld zo:

"Reed dan ook niet zo hard, je wist toch dat hier vaak geflitst wordt!"

Dat dit maar af en toe gebeurt is begrijpelijk, vermits de eenvoudigere zin "Rijd dan ook niet zo hard, je weet toch dat hier vaak geflitst wordt" precies dezelfde boodschap bevat; het andere tijdsaspect maakt daarin geen verschil. Voor sterke werkwoorden lijkt die oversteek naar een andere wijs makkelijker dan voor zwakke, en (hier ontbreekt een onderwerp?!)(waarschijnlijk na een herstructurering)(ook in bedrijven heb je altijd miserie na een herstructurering) zou weleens kunnen komen doordat ze net als reguliere gebiedende wijzen (heeft "gebiedende wijs" wel een meervoud?)(voor AI-critici: MS Copilot begrijpt de vraag weer niet :-) geen verledentijdsuitgang hebben. En een toekomstigetijdsingang al helemaal niet. Willekeurig is de verledentijdsvorm hier niet, het advies wordt met terugwerkende kracht gegeven en dat is met een reguliere gebiedende wijs niet te doen. Vind ik ook. Dat het niet te doen is.

In het zogenaamde Interferentiefries (dat grofweg door de meeste Friezen van na 1980 wordt gesproken) vinden we ook af en toe het voltooid deelwoord sjoen in voltooidetijdsconstructies met drie werkwoorden. In die variant van het Fries worden in die constructie verder alleen infinitieven gebruikt. De uitzonderingspositie van sjoen heeft er vermoedelijk mee te maken dat dat woord door het ontbreken van de typische voltooiddeelwoordsuitgang -d/-t/-en op een infinitief lijkt:

Ik ha him sjen rinnen. (Ik heb hem zien lopen.)
Ik ha him sjoen rinnen. (Ik heb hem gezien lopen.)

Reacties

Geen. Niet te verwonderen ook. Dat die zin niemand stoorde is nauwelijks aan te nemen, tenzij niemand hem las, wat er eerder op lijkt te wijzen dat het betoog van Henk Wolf zodanig onbegrijpelijk is dat niemand daar een zinnige reactie op kon bedenken, behalve enkele taalwetenschappers. Ik zou er zelf nooit aan gedacht hebben die zin te produceren, maar ik heb dan ook nooit iets gehad met een journalist. Ik zou de zin wijzigen als volgt:

Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat was van de wil om ergens bij te horen, terwijl dat niet lukte, om welke reden dan ook.

Elke poging om het verschil met de originele zin te analyseren lijkt mij spijkers zoeken op laag water. Waar dient taal anders voor dan om informatie, gedachten en emoties te delen? Als speeltuin voor taalkundigen?


Een infinitief in de verleden tijd?

17 maart 2024 door Ronny Boogaart

Vorige week zaterdag vertelde Connie Palmen in een interview met De Volkskrant over de 'wond' die ze herkende in haar twee grootste liefdes. Aha! Twee! Dat verschilt van de intro van Henk Wolf, die het enkel had over Ischa Meijer. Dan is die 'hadden' misschien tóch een persoonsvorm in meervoud? Welke wond was dat?

Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat is van ergens graag bij hadden willen horen en dat dat niet is gelukt, om welke reden dan ook.

Deze zin bevat een intrigerende taalfout. Ik vond de analyse van Wolf alvast intrigerend; benieuwd wat Boogaart ervan maakt. Want: wat voor vorm is dat hier, hadden? Ik weet niet of een lapsus wel een vorm is… De plek in de zin vraagt om een infinitief maar hadden bestaat alleen als finiet werkwoord (persoonsvorm): het is de meervoudsvorm van de verleden tijd van hebben. We zijn alweer aan het goochelen met moeilijke termen. Ik verwees hoger naar de uitleg van het Taalloket over de persoonsvorm. Het Vlaamse Team Taaladvies zegt hierover dat "finiet werkwoord" een synoniem is voor 'persoonsvorm'. Dit staat tegenover een "infiniet werkwoord", dat we ook kennen als 'infinitief'. Wat hier wordt bedoeld is dat specialisten in zinsontleding op de plaats waar 'hadden' staat een infinitief verwachten, terwijl er een finitief staat (tussen haakjes: als je online zoekt naar 'finitief' wordt je overstelpt met uitleg over 'infinitief' en 'definitief', dus mogelijk bestaat de term 'finitief' niet eens; wat dan weer vreemd zou zijn, vermits 'finiet', 'infiniet' en 'infinitief' wel blijken te bestaan). Dat zowel Wolf als Boogaart in 'hadden' de verleden tijd van infinitief 'hebben' zien vind ik vreemd. Nu vertrek ik weliswaar van de opinie dat het hier gaat om een vreemde kronkel in het brein van Connie Palmen, waardoor ik hier eerder een finitief zie, inderdaad de verleden tijd van hebben, en wel de meervoudsvorm, temeer omdat het gaat over de twee grootste liefdes van Palmen. De reactie van Wolf gaat echter uit van één grote liefde, waardoor hij die 'hadden' niet meer kan vatten, tenzij als verleden tijd van een infinitief, wat meteen gefundenes Fressen vormt voor taalwetenschappers. Maar ook Boogaart lijkt de optie van de verledentijdsinfinitief te overwegen. Ik heb de indruk dat linguïsten graag verklaringen gaan zoeken waar niemand die nodig heeft. We kunnen het probleem (nl. dat 'hadden' niet bestaat als infiniet werkwoord) oplossen door hadden weg te laten (lijkt mij de beste oplossing van het mysterie; 'hadden' had daar niet moeten zijn) of te vervangen door hebben:

Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat is van ergens graag bij hebben willen horen en dat dat niet is gelukt, om welke reden dan ook.

Maar je verliest dan wel wat. Als je zegt dat je ergens graag bij had willen horen, geef je met dat had al aan dat het niet gelukt is. Daar is iets van, maar dat wordt ook bevestigd in "en dat dat niet is gelukt", waaruit je zou kunnen afleiden dat die 'hadden' niet bedoeld was om dat aspect mee te geven. Als je van die uitspraak, of dat gevoel, een zin met een infinitief maakt, moet je hebben gebruiken, maar dan verlies je die irrealis-betekenis van de voltooid verleden tijd. Die betekenis volgt daarna letterlijk. Dus is 'hebben' wél OK, toch? Een infinitief heeft geen tijd: hebben is als infinitief noch een verleden noch een tegenwoordige tijd. Toch kan je je goed voorstellen dat er contexten zijn, zoals in die uitspraak van Palmen, waarin je eigenlijk allebei tegelijkertijd wil doen: een infinitief gebruiken maar toch die verleden tijd handhaven voor de irrealis-betekenis. Daardoor krijgt het ook iets citaat-achtigs want je hóórt Palmen en haar mannen verzuchten dat ze graag ergens bij hadden willen horen. Die laatste zin triggert een bedenking. Hadden die mannen "graag ergens bij willen horen", of "graag ergens bij gehoord"? Ligt hier de hond gebonden? "Ergens bij willen horen" kan toch niet mislukken? Je kiest immers zelf wat je wil. De verzuchting van die mannen was blijkbaar dat het hen niet lukte om erbij te horen. Opnieuw een bewijs van de vreemde kronkel. Wat de bovenstaande analysen meteen waardeloos zou maken. Dus waar zijn we in feite mee bezig? Heeft het eigenlijk wel zin om dit nog verder uiteen te rafelen? Ter ere van Connie Palmen doen we nog wat verder.

Het zou simpelweg (nou, moe) een contaminatie kunnen zijn van een infinitief en een dat-zin waarin hadden de persoonsvorm is: …dat ze/we ergens graag bij hadden willen horen. Ik had het nooit zo kunnen omschrijven, maar dat zou wel eens de nagel op de kop kunnen zijn. Maar Connie Palmen (of de interviewer) blijkt niet de enige te zijn die behoefte heeft aan een verledentijdsinfinitief en sommige voorbeelden klinken helemaal niet zo gek. Linguïstische curiositeit verslaat gezond verstand. Als iets onbestaand toch wordt gebruikt, zien linguïsten een nieuwe toepassing. De aantrekkingskracht van een speeltuin. Dit is er eentje in dezelfde categorie als die van Palmen:

In de Gelderlander geven provincie en Parenco aan met elkaar in gesprek te hadden willen gaan over de aanscherping (3 februari 2024, p. 12/13 Regio).

Als die uitspraak van Connie Palmen een vergissing was, waar ik wel van uitga, dan deze allicht ook. Ook hier gaat het om iets dat ze hadden gewild maar dat niet is gebeurd. En net als bij Palmen verlies je dat 'modale' aspect als je hadden vervangt door hebben. Ik ben het er niet mee eens. Of dat gesprek er nu gekomen is of niet kan je niet afleiden uit 'hadden' of 'hebben'; dit argument kan daarentegen wél dienen als excuus om toch maar een logische betekenis te vinden voor 'hadden'.

Een andere context waarin de verledentijdsinfinitief het redelijk (?!) goed doet, is in beknopte bijzinnen die beginnen met na.

Na te hadden gewonnen op het Junior Songfestival in Nederland was het duo de Nederlandse inzending op het Junior Eurovisiesongfestival 2018 in Minsk. (Wikipedia) Lijkt mij helemaal van de pot gerukt. Wat is er in 's hemelsnaam mis met "na te hebben gewonnen…"? Een gewone mens vindt "na te hadden gewonnen" zonder meer fout. Dat taalwetenschappers hier een verklaring voor vinden is verontrustend; op de duur vinden ze niets nog fout. Je kan je natuurlijk weer afvragen of dat dan moet, iets "fout vinden". Kan je een fout maken tegen de taal, of is alles wat je zegt zonder meer aanvaardbaar? Dat hangt van de soort norm af (zie ook hier): dat volgens de heersende linguïstische sociale norm niets mag afgekeurd worden, mag echter geen afbreuk doen aan het bestaansrecht van het Standaardnederlands als technische norm, die vastlegt wat 'officieel' standaard is, met de onderliggende aanname dat 'standaard' algemeen aanvaardbaar is. Of die technische norm dan ook aangeeft wat niet standaard is, is minder belangrijk. Volgens de technische norm, het Standaardnederlands, is die zin van Palmen blijkbaar fout; de reacties (zie verder) zijn daarop gebaseerd.

Na eerst op achterstand te waren gekomen, bogen Jari Litmanen en Patrick Kluivert de stand om in een overwinning. (Wikipedia) Idem.

Na tientallen jaren als acrobaat te hadden gewerkt , keerden Bas en Aad van Toor midden de jaren '70 terug naar Nederland ; om daar in samenwerking met producer Joop van den Ende , een nieuw televisieprogramma te gaan maken , speciaal voor kinderen . Zo werden " Bassie en Adriaan " geboren. (Wikipedia) Zelfde on-zin, letterlijk. Dat hier zeven spaties te veel staan zegt ook al iets over de taalkennis van de schrijver.

Hier gaat het niet om irrealis-gevallen maar wordt de vorm getriggerd door het voorzetsel na, ongeveer zoals nadat dat zou doen in een bijzin met een persoonsvorm (nadat ze hadden/waren…). De correcte vormen zijn hier de infinitieven hebben en zijn, zoals hier:

Na tientallen jaren als acrobaat te hebben gewerkt , keerden Bas en Aad van Toor midden de jaren '70 terug naar Nederland

Zo'n infinitief heeft geen tijd, maar de vormen zijn en hebben lijken wel verdacht veel op een tegenwoordige tijd en dat botst misschien (vind ik niet) met de onvoltooid verleden tijd in dit soort verhaaltjes. Ik verwacht zelf na hebben in de bijzin ook eerder een tegenwoordige tijd (een zogenaamd presens historicum): "na tientallen jaren als acrobaat te hebben gewerkt, keren Bas en Aad van Toor midden in de jaren '70 terug naar Nederland". Met een o.v.t. na hadden of een o.t.t. na hebben hoef je niet te 'schakelen'. Spitsvondig, maar ik zie geen probleem met 'keerden'.

Iets vergelijkbaars is aan de hand in het volgende voorbeeld:

Na een tweede melding vanuit een regionale meldkamer, dat bellers aangaven lang in de wacht te hadden gestaan, is er opgeschaald. (Officiëlebekendmakingen.nl) Zelfde onzin. Maar let op: die bellers hebben wel gezegd dat ze lang in de wacht hadden gestaan (1), maar wat ze allicht precies gezegd hebben is niet "we hadden lang in de wacht gestaan", maar wel "we hebben lang in de wacht gestaan" (2). De beide vormen (1) en (2) worden hier gewoon door elkaar gehaspeld. Soms is een fout gewoon een fout.

Hier wordt de voltooid tegenwoordige tijd gebruikt in de hoofdzin (is er opgeschaald) en om de temporele relaties duidelijk te maken is het dan wel handig om een verledentijdsinfinitief te gebruiken in de bijzin. (Het 'in de wacht staan' gaat vooraf aan het 'aangeven' en dat gaat allebei vooraf aan het 'opschalen'.) Misschien voelt de correcte vorm te hebben gestaan voor de schrijver te veel als een tegenwoordige tijd? Niks misschien; zelfs helemaal niet. De tijdsrelatie wordt bovendien al duidelijk gemaakt door 'na'.

Maar goed, de verledentijdsinfinitief bestaat niet in het Nederlands, dus fout blijft het. Klinkt goed… Of toch niet? Ja, waar wil hij nu eigenlijk heen? Die enerzijds-anderzijds-benadering maakt zijn betoog in feite wel interessant. Er is naast (te) hadden en (te) waren een andere verledentijdsinfinitief die nog minder als een taalfout voelt:

1 op de 10 jongeren zegt dat ze relaties alleen maar digitaal aangaan en 1 op de 5 zegt dat wel te zouden willen. (Een vandaag)

Vervolgens is, onder andere, gekeken naar de prijsrange waarin deelnemers naar huizen zoeken op de nagebootste website en de prijs van de woningen die zij aangaven te zouden willen bezichtigen. (Officiëlebekendmakingen.nl) Op het eerste gezicht zien we hier ongeveer dezelfde ellende als in de uitspraak van Palmen: "zullen willen" is onzin. Je wil of je wil niet; je kan niet "zullen willen", en dus ook niet "zouden willen". Dezelfde hond nog steeds aan de ketting. Die 'zouden' is er gewoon teveel aan. Maar anderzijds hebben we geen probleem met "ik zou wel willen"? Waarom 'zou' dat zijn? Ik stel de vraag aan MS Copilot: wat is de betekenis van "ik zou wel willen"? Hier de essentie uit het antwoord:

"Ik zou wel willen" is een uitdrukking in het Nederlands die vaak wordt gebruikt om een wens of verlangen uit te drukken. Met daarna enkele voorbeelden:

Beleefde vraag: "Zou je mij willen helpen?"
Beleefd om toestemming vragen: "Zou ik een glaasje water mogen?"
Vragen of iemand in staat is iets te doen: "Zou je mij de weg kunnen wijzen?"
Wensen: "Ik zou graag een huis in Rotterdam willen kopen."
Irrealis – hypothetische situatie (als – dan): "Als ik een miljoen euro zou hebben, zou ik een huis in Rotterdam kopen."
Advies / hoe het hoort: "Je zou naar de dokter moeten gaan."
Kortom, "ik zou wel willen" kan variëren afhankelijk van de context, maar het duidt meestal op een verlangen, wens of hypothetische situatie.

Een verband met 'zullen' is ver te zoeken. Ik probeer nog een stapje verder. Wat is het verschil tussen "ik wil", en "ik zou willen"? Na een feestje, om drie uur 's nachts, ben je moe, en je zegt "ik wil naar huis". Da's duidelijk. Een ander zegt "ik zou ook naar huis willen". Dat is gelijkaardig, maar er klinkt ook een belemmering door: "ik wil wel, maar mijn vriend wil nog niet", of "ik zit in een interessant gesprek", of (hoewel minder waarschijnlijk) "ik heb nog dorst" (al die redenen zijn overigens evenmin uitgesloten als je enkel zegt "ik wil naar huis"). Net als in de voorbeelden hierboven heeft 'zou' te maken met onzekerheid over een realisatie (de irrealis?), en niet met 'zullen'. In die "… en 1 op de 5 zegt dat wel te zouden willen" hierboven geldt hetzelfde: er is onzekerheid over de realisatie (omdat de website niet echt is). Dit is een geniepig vlag-en-ladingprobleem: slaat 'zouden' op twijfel of is het de verleden tijd van 'zullen'? Meteen hebben we een vervolgvraag: ís 'zouden' wel een verleden tijd van 'zullen'? Het verleden van de toekomst, kan dat wel? Het wordt meer en meer complex; dergelijke doordenkers hebben al geleid tot ontdekkingen, maar ook tot krankzinnigheid. Los daarvan is zelfs dat geniepig vlag-en-ladingprobleem al voldoende om te begrijpen dat hierover discussies ontstaan. Elk vlag-en-ladingprobleem is immers een potentiële bron van eindeloze meningsverschillen. Ik ben geneigd te concluderen dat 'zouden' niets met 'zullen' te maken heeft, maar enkel met twijfel. Ga maar na in de voorbeelden van Copilot. Tegelijk speelt hier ook dat probleem van de bellers hierboven: dat je kan zeggen dat "de deelnemers aangaven dat ze de woningen wel zouden willen bezichtigen" betekent nog niet dat "aangeven te zouden willen bezichtigen" correct is. De constructie met 'te' is hier te mijden, als je het mij vraagt.

Ook deze zinnen bevatten een vorm die in theorie niet bestaat: na te moet een infinitief volgen en zouden is officieel alleen een finiete vorm van de verleden tijd (en houd het daar maar op). Maar alleen zouden geeft de bedoeling van de schrijver goed weer. Wat zou het toch. Laat die 'zouden' gewoon weg, en probeer dan eens een taalgebruiker te vinden die daar een probleem in ziet. Die 1 op de 5 jongeren in het eerste voorbeeld gaan hun relaties in de werkelijkheid niet alleen maar digitaal aan maar ze zouden dat wel willen (OK, 'normale' constructie). De deelnemers in het tweede voorbeeld zouden deze woningen willen bezichtigen maar die woningen bestaan helemaal niet (het gaat om een nagebootste website). In beide gevallen krijg je met zullen een niet-modale toekomst-lezing die met de persoonsvorm in de verleden tijd (zou, zouden) helemaal niet wordt uitgedrukt.

1 op de 10 jongeren zegt dat ze relaties alleen maar digitaal aangaan en 1 op de 5 zegt dat wel te zullen willen.

Vervolgens is, onder andere, gekeken naar de prijsrange waarin deelnemers naar huizen zoeken op de nagebootste website en de prijs van de woningen die zij aangaven te zullen willen bezichtigen.

Deze zinnen gaan nu ineens over een moment in de toekomst, maar die jongeren in het eerste voorbeeld en de deelnemers in het tweede voorbeeld deden helemaal geen uitspraak over de toekomst. Misschien toch wel? Op het moment van de uitspraak lag de bezichtiging immers in de toekomst. Zullen is, anders gezegd, niet de infinitief van modaal zou(den). Misschien heeft modaal zou(den) zich intussen zover losgezongen van het werkwoord zullen (!!) dat het door sommige mensen niet meer gevoeld wordt als de verleden tijd van zullen (daar zijn wel meer aanwijzingen voor). Zie hoger: misschien duidt 'zouden' enkel op de wens, en heeft het niets met 'zullen' te maken. De infinitief van dat nieuwe modale werkwoord kan dan moeilijk iets anders zijn dan zouden.

De schrijvers van deze zinnen hadden hetzelfde probleem als Connie Palmen: ze willen een infinitiefvorm gebruiken maar ook de modale betekenis van de verleden tijd behouden. Dit blijft het zoeken naar een verklaring voor een vreemde breinkronkel. In sommige gevallen kan je dan een verledentijdsinfinitief gebruiken, dus waarom zou je dat niet doen? Je bevindt je in goed gezelschap. Waarom zouden we breinkronkels willen promoten!?

Met dank aan Myra Arends, Peter Arno Coppen en Egbert Fortuin voor hun commentaar op LinkedIn.

Reacties

Weia Reinboud zegt 17 maart 2024 om 15:07

Ik vind het allemaal erg verkeerd klinken. Ik ook, om heel wat redenen, hierboven beschreven. De voorbeelden uit wikipedia laat ik nog maar even staan, maar die gaan wel sneuvelen. Of eigenlijk had je dat zelf beter kunnen doen, een fout in wikipedia moet je gewoon niet laten staan. Ik zou Wikipedia met een hoofdletter schrijven. Maar de vraag wat fout is en wat niet, is interessanter. Daarvoor heb je immers een referentie nodig. Het meest logische lijkt mij dat we het Standaardnederlands aannemen als referentie. Maar wat doe je dan als taalwetenschappers zelf die standaard ondergraven? Zie Normen en taalevolutie.

Lennart zegt 18 maart 2024 om 16:10

Voor een linguïst is niets zomaar "fout" Inderdaad, en dat is het begin van veel ellende. Ik herhaal: dat volgens de heersende sociale norm niets mag afgekeurd worden, mag geen afbreuk doen aan het bestaansrecht van de technische norm.

Ronny Boogaart zegt 18 maart 2024 om 20:23

Het interessante hier vind ik vooral dat ze helemaal niet zo gek klinken (de reacties hier zeggen iets anders, maar om dat statistisch betrouwbaar te maken is waarschijnlijk "meer onderzoek nodig'…), dus ik ben dan benieuwd waarom mensen zo'n vorm zouden gebruiken. Ze verschillen ook in hoe "fout" zijn, ik vind bijvoorbeeld "ze zeiden het te zouden doen" goed klinken en ik stel me voor dat weinig mensen het als "fout" op zou vallen. Mij geeft het telkens kortsluiting. Maar pas een beetje op: als je die rare wendingen dikwijls leest raak je eraan gewend!

Martina van Campen zegt

18 maart 2024 om 17:48

Wat een onzin, de extra verledn tijd of de extra modaliteit (zouden) is totaal overbodig (is ook aangetoond: 'hadden' of 'zouden' gewoon weglaten is telkens een verbetering). Het komt omdat lezers en auteurs de eerste bijsmaak (?) niet hebben opgemerkt. Je ziet dat veel, een extra modaal werkwoord als kunnen in een zin waar al een mogelijkheid staat uitgedrukt.
Het is mogelijk dat hij kan komen . Ik vind t niks. Onnodig. Ik hou van zo kort mogelijke zinnen omdat lezen al veel geheugenkunst vergt (wat ook weer niet slecht is voor het brein; ook Duitsers oefenen veel). Maar hier gaat t om lezers (schrijvers?) die zelfs dat niet kunnen en nog een extra verleden tijd of een modaal werkwoord nodig hebben. Voor de goede lezer verwarrend.
Vertaal een verleden infinitief eens in een andere (Europese) taal dan zie je hoe vreemd het klinkt. I would like to have a car. I would like to have had a car. Allebei correct. I would like to had a car ???

Ronny Boogaart zegt 18 maart 2024 om 20:17

In dit geval is de verleden tijd of modaliteit juist niet overbodig, maar het taalsysteem van het Nederlands laat niet toe dat je het markeert op een infinitief (wat dat ook moge betekenen). Daardoor kun je bepaalde noties dus niet goed uitdrukken met een infinitief-zin (die per definitie geen tijd heeft). Het lijkt me in de besproken voorbeelden niet echt 'onnodig'.

Neem de volgende twee situaties:
1. Hij zei: "Ik heb het boek gelezen" Dat geldt nu.
2. Hij zei: "Ik had het boek gelezen" Dat refereert naar een moment in het verleden (voor zover er geen 'als ' achter komt).

Je kan daar een bijzin van maken en dan kun je nog steeds het onderscheid maken:
1. Hij zei dat hij het boek gelezen heeft. Klopt al niet meer. Dit is opnieuw een contaminatie van heden en verleden, die vreemd overkomt.
2. Hij zei dat hij het boek gelezen had. Wat hij letterlijk zei was ofwel "ik heb het boek gelezen", ofwel "ik had het boek gelezen", waarbij die laatste optie twee maal een stap naar het verleden zet, nl. eenmaal van nu naar het moment van de uitspraak, en nog eens van het moment van de uitspraak naar het moment van het boek gelezen te hebben (zie ook de gelijkaardige opmerking van Henk Wolf), maar zo'n redenering maakt niemand tijdens het lezen. Een lezer gaat zich hier niet afvragen wat er precies gezegd werd. Het idee dat op dat moment in het verleden het boek gelezen was is immers voldoende, vermits de schrijver daar het verschil niet duidelijk heeft gemaakt.

In elk geval is de verleden tijd 'had gelezen' daar prima. In een bepaald opzicht, ja; als je wil gaan vitten over één of twee stappen terug, dan niet meer.
Als je van die bijzin een beknopte bijzin met een infinitief maakt heb je maar 1 mogelijkheid:

1+2: Hij vertelde me het boek te hebben gelezen. Komt op hetzelfde neer als 2.

Je verliest dus de vorm met "had" (nummer 2) uit het origineel. Als die vorm daar irrealis uitdrukt (Ik had het boek gelezen als ik tijd had gehad)(maar dat doet die niet, want er is geen 'als'), dan kun je dat met een infinitief helemaal niet uitdrukken want die laatste zin kan alleen maar betekenen dat je het boek daadwerkelijk hebt gelezen. Dus daar zou "hadden" helemaal zo gek niet zijn, en helemaal niet dubbelop of onnodig. Er zijn natuurlijk andere manieren om dit te doen dus we redden ons best in het Nederlands maar als de vorm zou bestaan, zou dat echt geen onzin zijn. Het lijkt mij allemaal een beetje krankjorum (vreemd hoe een omgeving je woordkeuze beïnvloedt), maar de redenering triggert wel weer iets. Ik vind het betoog van Boogaart eigenlijk wel evenwichtig; hij beschouwt diverse mogelijkheden, en laat zelfs een voorkeur blijken voor gebruikelijke varianten; tot zover ben ik mee. Maar zijn bewering dat de vorm, als die 'zou' :-) bestaan, geen onzin zou zijn, kan ik niet onderschrijven. Waarom zouden we die vorm willen? De bedoelde ontbrekende mogelijkheid, met het verleden in twee stappen (in dat opzicht wel 'dubbelop'…), is te complex voor een normale conversatie, zowel schriftelijk als mondeling; waarom zouden we dit willen forceren?

Andere talen? Ja, ook interessant, ik ben benieuwd. Het Engelse voorbeeld dat u geeft, kan ook in het Nederlands niet en daar is die vorm ook niet nodig want "I would like to had a car" drukt dan hetzelfde uit als "I would like to have had a car". Maar iets als "He seemed to had said" kom je bijvoorbeeld best wel tegen (overigens ook 'fout' natuurlijk, dat weet ik wel)(wat bevestigt dat je best wel wat fouten tegenkomt, dus moeten we in het geval van Connie Palmen ook niet dadelijk uitgaan van excessieve creativiteit).

Dani Rocca zegt 21 maart 2024 om 05:46

De vergelijking met Engels verklaart voor mij waarom ik in eerste instantie helemaal niets opvallends hoorde in Palmens uitspraak. Ik ben namelijk van oorsprong Brits en toen ik hier als dertiger kwam wonen was een van mijn grootste frustraties als taalleerder dat er bij de NT2-lessen zo weinig aandacht leek te zijn voor de 'conditionals'.
Ik had daar 'voorwaardelijke zinnen' kunnen zeggen i.p.v. een Engels woord te gebruiken, maar daar begint het al: het (meer directe) Nederlands heeft twee woorden nodig voor iets dat in het Engels geëvolueerd is tot een zelstandig naamwoord. Ik zocht (tevergeefs) taallessen op C1/C2 niveau en zocht bij Intertaal – toen nog een fysieke winkel – een beter grammaticaboek. Het gevoel dat er iets ontbrak bleef en pas na meerdere jaren kon ik accepteren dat het bundelen van infinitieve modalen (modale infinitieven?) het Nederlands antwoord was op mijn probleem. Op andere vlakken heeft het Nederlands meerdere troeven die in het Engels niet bestaan en dat is juist het interessante aan taal.

Afijn, terug naar het willen hebben van een auto als voorbeeld. Naast de al genoemde opties heeft het Engels 'I would have liked to have had a car' – en die constructie is niet vergezocht of gekunsteld maar gewoon in gebruik. En dat extra vleugje 'verleden van het verleden' is nou precies wat dat 'hadden' toevoegt (in theorie). Interessante reactie van deze ex-Brit. Ik vertaal: "ik zou het leuk gevonden hebben een auto gehad te hebben". (1) Google Translate zegt "ik had graag een auto gehad", wat mij niet OK lijkt, omdat die wens nog actief is; met die uitspraak kan je zo terecht bij een autohandelaar. DeepL voorziet daarnaast nog de optie "ik zou graag een auto gehad hebben". De wens is niet meer actief, maar het tijdstip is onduidelijk; geldt dat nu, of ergens in het verleden? Voor de Engelse versie geldt overigens hetzelfde. (2) Ik zie echter geen verband met eerdere voorbeelden, omdat de 'te'-constructie er niet is. In het Engels is dat anders, allicht omdat daar elk infinitief een 'te'-constructie is; in feite kan je Engels en Nederlands daardoor nauwelijks vergelijken. (3) "Ik zou het leuk gevonden hebben een auto gehad te hebben" is weer een vreemde constructie, misschien irrealis, maar eerder irreëel. Immers, hoe kun je dat nu weten…??


De parabel van de onbekende kikker

19 maart 2024 door Marten van der Meulen

  • Moet je horen: ik heb een nieuwe kikker ontdekt!
  • Wat geweldig! Vertel meer!
  • Ja ik keek gewoon eens even beter in een gebiedje dat ik eigenlijk al wel kende. Bij betere bestudering bleek er toch een nieuwe soort te zitten. Ik ben heel erg blij, dit gebeurt helemaal niet zo vaak. Maar…
  • Maar?
  • Nou, het is nogal een rare kikker. Hij is eigenlijk anders dan wat wij tot nu toe beschouwden als kikker.
  • OK…
  • Ja, het is een gek beestje. We zullen ons idee van wat een kikker is een piepklein beetje moeten bijstellen!
  • Nou dat gaan we natuurlijk niet doen.
  • Huh?
  • Als die kikker niet in de classificatie past, dan is het geen kikker.
  • Sterker nog: we gaan ze allemaal afmaken. Weg met die zogenaamde 'kikker'.
  • Wat? Ben je gek?
  • Nee, absoluut niet. Ik heb op de middelbare school geleerd dat kikkers bepaalde eigenschappen hebben. Als jouw nieuwe kikker niet aan die criteria voldoet, dan mag ie niet bestaan.
  • Nou ja zeg. Wie ben jij om dat te oordelen?
  • Ik ben een willekeurige burger, en ik vind het allemaal erg verkeerd.
  • Ongelooflijk.
  • Als jij ze niet weg gaat halen, dan doe ik het.

Dit is een tegenreactie op Weia Reinboud, maar dan in het belachelijke getrokken. Als je een vergelijking wil maken moet je dat ook eerlijk doen. De 'classificatie' is het Standaardnederlands, de nieuwe kikker is de verledentijdsinfinitief.

Wat nieuw is moet weg

Mensen vertellen verhalen om de wereld te begrijpen. Bovenstaand verhaal is mijn poging om een reactie te begrijpen die op Neerlandistiek kwam op een blog van Ronny Boogaart. Hij schreef over een interview met Connie Palmen, waarin ze een infinitief in de verleden tijd gebruikte (een vorm die Henk Wolf óók was opgevallen). Een heel merkwaardige vorm, maar niet zonder precedent, zo leggen beide schrijvers uit. Dat Connie Palmen Standaardnederlands bezigt lijkt me buiten kijf staan. Ho maar! Als er één ding duidelijk is aan het Standaardnederlands, dan wel dat dit de norm is bij het schrijven, maar niet bij het spreken; zie ook Spreektaal en schrijftaal. Misschien ken je mensen die normaal gezien Standaardnederlands spreken, zoals mogelijk Connie Palmen, maar dat geldt nooit als definitie. Standaardnederlands is wat de Taalunie zegt dat Standaardnederlands is (en dat is best problematisch; zie Normen en taalevolutie), niet wat iemand spreekt. Dat zij toch zo'n vorm kan produceren is heel interessant. Mag een mens al eens iets fout zeggen zonder daarop afgerekend te worden? Of opgehemeld? Het rekt ons idee op van wat blijkbaar voor sommige mensen past binnen de grammatica van het Nederlands. Stug volhouden…

Het laat ook zien dat er altijd weer meer te ontdekken is in onze taal. Waar gaat dit heen? Hoe gedetailleerd je ook te werk gaat, je kunt de taal nooit helemaal beschrijven. Misverstand als gevolg van de basale fout: gebrekkige aspectscheiding. Je kan de schrijftaal wel degelijk helemaal beschrijven; voor spreektaal geldt dat niet, omdat ieder individu zijn eigen spreektaal bezigt. Er is nog nooit een grammaticaboek geweest waar alle regels in staan. Van de ANS zou je dat toch mogen verwachten. Regels bestaan alleen voor schrijftaal of Standaardnederlands, en die zijn niet ontelbaar. Evenmin is er ooit een woordenboek geweest dat alle mogelijke woorden in een taal bevat. Ook hier weer: voor spreektaal is dat aannemelijk, voor schrijftaal niet; ik denk aan het Groene Boekje. Net als in de biologie ontdekken scherpzinnige wetenschappers (stoefer :-) telkens weer nieuwe taalkikkers. Mooi, zou je denken. Door iedere nieuwe ontdekking vinden we weer iets nieuws uit over onze taal. Wie van het Nederlands houdt, zou dat alleen maar moeten omarmen! In alle taaldiscussies die ik al heb uitgeplozen was nergens sprake van de stabiliteit van een taal. Dat een taal evolueert is duidelijk, en dat een taalnorm als het Standaardnederlands bijgevolg mee evolueert is ook duidelijk. Maar hoe frequenter een taal evolueert, hoe moeilijker ze te leren valt (wat voor velen de aantrekkingskracht is van het Latijn). En als zelfs de voorzitter van de Interparlementaire Commissie van de Taalunie schrijft dat "sociolinguïsten vinden dat er geen normen moeten zijn; vind ik een kwalijke evolutie, ook al omdat anderstaligen en nieuwkomers snakken naar een norm…", dan denk ik dat er iets niet pluis is. En dat we geen blauwe kikkers nodig hebben. Evenmin als paarse krokodillen.

De ene taalfout is de andere niet

Dat is helaas niet de standaardreactie, en het was ook niet hoe er nu werd gereageerd. 'Ik vind het allemaal erg verkeerd klinken'. 'Ik vind t niks. Onnodig' Een van de reageerders zou zelf wel even de 'foute' vormen aanpassen. Daar staan we dan. Weg mooie nieuwe vorm.

Want dat is voor mij wat het is: een interessante nieuwe vorm, geen fout. Interessant voor wie? Voor taalwetenschappers allicht wel, te zien aan de uitleg van Henk Wolf en Ronny Boogaart en deze Marten Van der Meulen, maar ik veronderstel dat er ook nog andere betrokkenen zijn? De gewone taalgebruiker misschien? En de nieuwkomers? Of zelfs de spraakmakende gemeente? Zodra ik dat zeg moet ik altijd een vermoeiend voorbehoud plaatsen. Ik ben niet zo'n taalwetenschapper die zegt dat alles mag, en dat we maar lijdzaam moeten toekijken bij de onstopbare taalverandering. Dus die zijn er ook…; maar daar gaat dit niet over. Maar de ene 'fout' is de andere niet. We hebben hier niet te maken met een zogenaamde normfout, zoals groter als, het boek wat of een aantal mensen zijn, waar de taalberegelaars al eeuwen over soebatten (soms begrijpelijk; zie ook Aantal: meervoud of enkelvoud?). Het is iets, wat misschien wel al heel lang bestaat, maar wat niemand heeft opgemerkt. Een soort nieuwe kikker, waarvan je blij bent dat die er is. Waarvan kikkeronderzoekers blij zijn dat die er is…; niet te veralgemenen.

Onbegrip

Irritatie. Teleurstelling. Ik kan niet ontkennen dat dit mijn eerste emoties waren bij het lezen van deze reactie. Het is al wel eerder geboekstaafd: ik heb snel last van meta-ergeren. Toen kwam, gelukkig, de verwondering. Hoeveel ik ook over taalnormen lees en schrijf (een proefschrift, en recent een heel publieksboek), ik begrijp fundamenteel niet wat de oorzaak van de afkeurreflex is. Het is niet alleen conservatisme, hoewel dat een rol speelt. OK. Natuurlijk zijn taal en identiteit nauw verweven, maar dat is ook niet de enige verklaring. Ook OK.

Een van de redenen die mensen aanvoeren om taalfouten te veroordelen is dat ze ingaan tegen wat zij geleerd hebben. Mensen gaan in tegen alles wat de communicatie moeilijker maakt, 'fout' of niet; jammer dat zoveel linguïsten daaraan voorbij gaan. Laatst zei iemand dat ook weer tegen me over een aantal mensen is. Het meervoud is fout, want ik heb geleerd dat het enkelvoud moet zijn. Ik heb dit altijd een zéér merkwaardig argument gevonden. In Aantal: meervoud of enkelvoud leer je dat tegen de logica ingaan problemen veroorzaakt. Mensen zijn er blijkbaar van overtuigd dat wat zij op de middelbare school hebben geleerd de onveranderlijke en complete waarheid over taal is. Dat is natuurlijk niet zo. De middelbare school legt een kennisbasis. Wat je leert is niet onwaar, maar is zelden alles wat er over een onderwerp te zeggen valt. In een eventuele vervolgstudie leer je nog veel meer, ga je verder de diepte in, breng je belangrijke nuances aan. Voor andere vakken, zoals natuurkunde, economie en vreemde talen wordt dit volgens mij geaccepteerd. Waarom bij Nederlands niet? Nogmaals: nieuwe of bestaande taalelementen die communicatie bemoeilijken roepen weerstand op, gaande van schriftelijke reacties tot pogingen tot verwijdering.

Probleem

Het is een groot probleem, waar we moeten proberen iets aan te doen. Dit raakt namelijk aan de manier waarop er naar het vak van neerlandicus wordt gekeken. Het verklaart misschien zelfs ten dele de lage studentenaantallen voor de studie Nederlandse Taal en Cultuur. Als je na de middelbare school al uitgeleerd bent, dan hoef je natuurlijk een vak niet te gaan studeren. Dat we hier iets aan moeten doen is geen nieuw inzicht. Hoe we het moeten doen, dat weet ik niet goed. De nieuwe kerndoelen voor het schoolvak Nederlands helpen misschien al wel. Maar dat laat alle mensen die al klaar zijn met hun opleiding buiten beschouwing. Terwijl ook hun wereld mooier wordt als ze leren de neiging te onderdrukken om iedere taalkikker uit te roeien.

Reacties

Prof. Jo Haazen zegt 19 maart 2024 om 12:16:

Wie wenst door anderen begrepen te worden (moet er nog zand zijn!?) – en omgekeerd – verzorgt zijn taal door eenvoud en helderheid. Dit hangt af van onze maatschappijzin en ons ontwikkelingspeil. Oppervlakkige mensen spreken slordig en gehaast, zonder rekening te houden met hun naasten, terwijl zelfingenomen mensen anderen graag overtroeven en indruk maken met overbodige vreemde woorden. De taal is niet enkel een communicatiemiddel maar openbaart ook de aard van de spreker, een psychologisch aspect dat, zo dunkt mij, meer aandacht verdient in het onderwijs en in de media. Mvg. De eerste zin is de nagel op de kop, de rest iets minder.

Jo van Beusekom zegt 20 maart 2024 om 16:57:

Beste Jo Haazen, mijn indruk is dat het schrift niet geschikt is voor het noteren van spreektaal. Is iets van. En spreektaal is niet geschikt om te bepalen wat Standaardnederlands is, ook niet als het van Connie Palmen komt…
Jo Haazen reageert op 25-03 nog eens uitgebreid op deze opmerking van Jo van Beusekom, waaruit blijkt dat ook professoren soms de neiging hebben op minder ter zake doende nagels te blijven kloppen.

Joop van der Horst zegt

Hou vol, Marten. Maar ik geef je weinig kans. Mij is het in ieder geval in meer dan een halve eeuw niet gelukt de mensheid op dit punt verstandiger opvattingen bij te brengen (hoe hoger het doel, hoe ijdeler de hoop). Zie maar dat je er geen maagzweer van krijgt.
Met collegiale groet van Joop van der Horst  Taalwetenschappers onder elkaar…


Epiloog

Is een samenvatting nog nodig? Ik grijp even terug naar de beide stellingen uit de inleiding.

Ik concludeer dat linguïstiek geen bijdrage levert aan de stabiliteit van een taal

Ik maakte die terloopse opmerking in het artikel Van ik heet Jan tot ik noem Jan, waar taalkundig werd verklaard wat er gebeurt als we zeggen "we gaan ontspannen"; "we gaan ons ontspannen" zou immers correcter zijn. Een gewone taalgebruiker zou dan zeggen dat 'ons' is weggelaten, maar een linguïst zegt dan dat 'ontspannen' niet-reflexief wordt gebruikt. Zo kan je dus elke vergissing gaan verklaren, waardoor ze wordt verschoond.

Dit artikel over een uitspraak van Connie Palmen, laat ik het maar een verspreking noemen (een normaal verschijnsel in spreektaal), is een nog duidelijker voorbeeld van dat proces. Nu veronderstel ik dat een verledentijdsinfinitief niet bij deze gelegenheid is uitgevonden, maar al een tijdje rondzweeft in het taallandschap, en geen toepassing vindt omdat het fenomeen moeilijk te begrijpen valt en daardoor ook moeilijk ingeburgerd geraakt. Op taalwetenschappers werkt het blijkbaar als een lamp op een mot. Op zich is daar niets mis mee. Het is meestal door dieper te graven dan de gemiddelde wetenschapper, dat innovaties ontstaan. Maar dan heb ik het wel over andere wetenschappen dan linguïstiek. Taal is een middel voor communicatie, waarmee we elkaar begrijpen, en onderling begrip is primordiaal bij het behoud van sociale vrede. Alles wat dat begrip moeilijker maakt, kunnen we missen als kiespijn. De bovenstaande discussie mag dan interessant zijn voor linguïsten, de reacties tonen begrijpelijke weerstand bij de gewone taalgebruiker. Dat hun aantal in dit geval niet representatief is, is mogelijk te wijten aan het exotisch gehalte van het onderwerp.

Altijd interessant, die artikelen die elkaar in gang steken, zeker als ze gaan over maatschappelijke ontwikkelingen

Het artikel van Henk Wolf wijst nogal duidelijk op een progressief linguïstisch standpunt. Dat van Ronny Boogaart verraadt diezelfde linguïstische achtergrond, maar houdt ook rekening met de gewone taalgebruiker, en triggert mogelijk dáárdoor meer reacties. Marten van den Heuvel ziet het allemaal gebeuren, en betreurt de negatieve commentaren; hij pleit voor openheid voor vernieuwing, waar de gewone taalgebruiker echter niets aan heeft.

Ik kan in feite niet beoordelen of die taalwetenschappers die opduiken in mijn blogartikelen over taal allemaal meer aandacht hebben voor vernieuwing dan voor stabiliteit. Maar ook al zijn het maar enkelingen, als ze in de media geraken (wat sommigen graag doen), of in de werking of zelfs de top van de Taalunie, dan kunnen ze wel een aanzienlijke invloed hebben op taalevolutie. Als die invloed dan wordt aangewend om vernieuwing te bewerkstelligen, ten nadele van stabiliteit en logica en dus vlotte communicatie, dan denk ik dat we niet goed bezig zijn. Dat ook veel politici meer bezig zijn met zichzelf dan met de bevolking is mogelijk een ander verschijnsel van hetzelfde probleem.

In Wie is de baas van het Nederlands? wordt een procedure beschreven waarin de "spraakmakende gemeente" wordt ingeschakeld bij het beoordelen van taalevolutie. Deze procedure moet garanderen dat wijzigingen aan de standaardtaal gedragen zijn door taalgebruikers, en zou moeten belemmeren dat progressieve standpunten van linguïsten de bovenhand krijgen. Ze is echter niet sluitend, en bovendien is uit officiële bronnen nauwelijks af te leiden wat al dan niet standaardtaal is. Ik moet opnieuw concluderen dat het Standaardnederlands momenteel op de helling staat.